This page exist due to the symmetry of the English and Dutch pages of our website. It is a list with Dutch translations of English words. So translating it to English wouldn't add much to this page :-)
Omdat op internet veel documentatie in het Engels is geschreven, publiceren we hieronder een lijst met de meest voorkomende Engelse woorden en hun nederlandse betekenis.
A |
Abaxial |
Van de steel af, onderzijde van het blad. |
Aberrant |
Afwijkend van het normale type. |
Abortive |
Vertraagd in de ontwikkeling. |
Abrupt |
Afgeknot, plotselinge verandering in vorm of afmeting. |
Abscission |
Loslaten van blad of andere plantdelen door ontleden van plantweefsel aan de basis van het deel door b.v. omgeving omstandigheden of bevruchting, die een tot hormonale verandering leidt. |
Acaulescent |
Zonder steel |
Acicular |
Naaldachtig |
Acid |
Vaak een vloeistof, die een overmaat van H+ ionen oplevert. Zuur reagerend. |
Acotyledonous |
Zonder kiemblad of zaadlob. |
Acropetal |
De volgorde, waarin plantdelen groeien, de bloemen, in opeenvolging groeiend vanaf een stengel. |
Aculeate |
Bezet met prikkels, gestekeld. |
Acuminate |
Spits toelopend |
Acute |
Plotseling in een scherpe punt eindigend., |
Adaxial |
Naar de steel toe, bovenzijde van het blad. |
Adiabatic |
Een verplaatsing van lucht of gas zonder warmte-/energie-uitwisseling. |
Adhesive disk |
Hechtschijf. |
Adnate |
Hechten, verenigen Samensmelting van een deel met een ander deel, samen voegen. |
Adventitious |
Terloops verschijnend of op ongebruikelijke plaatsen. Adventief (-plantje / -wortel) |
Adventive |
Toevallig aangevoerd uitheemse plant, die een vaste plaats in de plaatselijke natuur heeft ingenomen. |
Aerial |
Levend en groeiend in de lucht |
Aerial Root |
Een luchtwortel, een wortel, die buiten het groeimedium blijft groeien. |
Agar |
Gelatine, verkregen uit zeewier. |
Aggregate |
Totale massa, bij elkaar genomen, samenstelling. |
Aigrette |
Zaadpluis. |
Air Capacity |
Ruimte tussen de massa’s, het volume percentage van het pot/plantmedium, dat met lucht is gevuld. |
Albino |
Een orchideeënplant, die erfelijk de mogelijkheid mist om het rode pigment aan te maken, waardoor de plant alleen witte, groene of gele bloemen krijgt. |
Alga |
Een groene plant gewoonlijk zonder gespecialiseerde plantendelen. Een meercellig plantenlichaam zonder wortels, bladeren of stengels. Behorende bij de Thallophyta . |
Alkali |
Een basische substantie, die in water OH- ionen vormt. |
Alleles |
Verschillende vormen van één gen gelegen op overeenkomstige chromosomen. Door mutatie kunnen zij onderling van plaats verwisselen. Een of meer genen van een heterozygoot, een organisme, ontstaan uit twee genetisch ongelijke geslachtscellen (gameten). |
Alliance |
Een groep planten, in een geslacht, van species met vergelijkbare karakteristieken. |
Alternate |
Wisselend geplaatst, niet twee aan twee of tegenover elkaar geplaatst aan weerszijden van een rechte lijn of steel. |
Amorphous |
Niet kristallijn, zonder een regelmatig kristal- / molecuulrooster. |
Amplexicaul |
Bladeren, die aan de basis de stengel omvatten |
Analagous |
Met gelijke functie en gebruik, maar van verschillende bouw en oorsprong. |
Ancipitous |
Dubbel gerand, zoals bij de pseudobulben van Oncidium en andere orchideeën. |
Androecium |
Meeldraden, mannelijke deel van de bloem. |
Anerobic |
Vermijdt vrije zuurstof of verdraagt de afwezigheid van zuurstof. |
Aneuploidy |
Verlies of extra verkrijgen van een chromosoom van de normale hoeveelheid. |
Annual |
Eenjarig, jaarlijks |
Annulate |
Gemarkeerd met ringen, zoals b.v. bij de dikke stelen van de Phaius. |
Anterior |
De voorzijde. |
Anther |
De helmknop, de top van de kolom, het gedeelte van de meeldraden, die de pollen, de stuifmeel korrels, bevatten.. |
Anthesis |
Volle bloei tot vruchtzetting. |
Anthocyanidin |
De pigmentcel van een anthocyaan, in het celvocht opgeloste kleurstof, de molecuul is instabiel. |
Anthocyanin |
In het celvocht opgeloste kleurstof, rood, blauw of paars, die bloemen en overige plantdelen kleuren. |
Antrorse |
Vooruitstekend. |
Apex , apices (mrvd) |
De top, tip of gepunte boveneinde. |
Aphyllous |
Van nature zonder bladeren. |
Apical |
Aan de punt, aan het eind. |
Apiculate |
Heeft een onbeduidend, kleine top, tip of gepunte boveneinde. |
Apomixis |
Ongeslachtelijk voortgeplant, op vegetatieve wijze. |
Appressed |
Aangedrukt, over de gehele lengte plat |
Approximate |
Niet verenigd, maar dicht bij elkaar geplaatst. |
Arachnoid |
Spinachtig |
Archomatic |
Ongekleurd. |
Arcuate |
Gebogen, boogvormig. |
Articulate |
Geleed. |
Ascending |
Naar boven groeiend, opstijgend. . |
Asexual |
Ongeslachtelijk. |
Asteroid |
Stervormig. |
Attenuate |
Lang, smal en spits toelopend. |
Auricle |
Een lob, aanhangsel. |
Autogamy |
Zelfbevruchting |
Axenic |
Een populatie van slechts één soort, verkregen van een enkele plant. |
Axil, Axile |
De bovenhoek, die gevormd wordt door de steel of stengel en een blad of zijtak. |
B |
Back Cros |
Een kruising tussen een hybride en één van de ouder-planten. |
Backbulb |
Een oude pseudobuld, vaak zonder blad maar nog levend en die nog één of meer slapende groeiogen/-knoppen bevat, achter het actief groeiende plantendeel van een met een kruipende wortelstok voortgroeiende orchideeën plant. |
Barbate |
Baardvormig. |
Barbed |
Stekelig, scherp, met weerhaken. |
Bark |
Schors |
Barren |
Steriel, onvruchtbaar, dor. |
Basipetal |
Ontwikkeld zich vanuit de top. |
Basal |
Basis, fundamenteel. |
Bearded |
Met baard. |
Berry |
Zachte vrucht zaden bevattend, bes. |
Biaxial |
Twee-assig |
Bibracteate |
Bevat twee tegenover elkaar liggende schutbladeren, waarvan de ene gewoonlijk groter is dan de ander, zoals bij Paphiopedilum callosum en P. niveum. |
Biennial |
Tweejaarlijks, tweejarig. |
Bifid |
Verdeeld in twee gelijke delen. Twee lobben of segmenten, die gevorkt zijn. |
Bifoliate |
Met twee bladeren. |
Bigeneric |
Betreft twee verschillende verwante geslachten in de afkomst. |
Bigeneric |
Een hybride, die ouders hebben uit twee aparte geslachten. |
Binary |
Tweetallig, tweevoudig, dubbel. |
Bipinnate |
Dubbel geveerd. |
Biometric |
Statistische analyse van levende organismen. |
Blade |
Ontvouwde deel van een blad of petaal. |
Blunt |
Stomp, abrupt. |
Bracheate |
Delen, die in een rechte hoek staan en afwisselend zijn gerangschikt. |
Bract |
Een klein bladachtig deel onder de bloem, schutblad. |
Bracteole |
Een klein schutblaadje, gewoonlijk van een bloemsteeltje. |
Brassavola |
Een orchideeën geslacht, verwant aan Laelia en Cattlea, waarmee het vaak wordt gekruisd. |
Brassia |
Een orchideeën geslacht van de Oncidium-groep, die vaak “spinnen orchidee” wordt genoemd door zijn smalle, staartachtige sepalen en petalen. |
Bristly |
Borstelig, stekelig. |
Bud |
Knop, uitbotten |
Buffer |
Een zout of zacht zuur, die de verandering van de pH weerstaat. |
Bulbose |
Aan de basis opgezwollen, met een knol / bol. |
Bunch |
Tros, bos, groep. Vouwen. |
C |
Caespitose , Cespitose |
Groeit in grote bossen, groepen. |
Calcarate |
Met een spoor, gespoord. |
Calceolate; Calciform |
Als een pantoffel gevormd. |
Calli |
Meervoud van callus. |
Calyx |
Bloemkelk. |
Callosity |
Deel, dat is verdikt en gehard of robuuster, taaier. |
Callus |
Een hard uitsteeksel, gezwel, uitwas. |
Campanulate |
Klokvormig. |
Canaliculate |
In langsrichting gegroefd, of van geulen voorzien. |
Capitate |
Met een bloeiwijze in hoofdvorm |
Capitulum |
Hoofdje. |
Capsule |
Zaadpeul |
Carinate |
Kielvormig |
Carnose |
Dik, vlezig. |
Carotenoid |
Geel en rode pigmenten, kleurstoffen, niet in water oplosbaar, zoals bij de herfstbladeren is te zien |
Cation |
Een positief geladen ion, b.v. H+ , K+ , Ca++ . |
Cattleya |
Een orchideeën geslacht met opvallende, opzichtige, orchideeënbloemen uit tropisch Amerika, vaak in corsages en bloemstukken gebruikt. |
Cauda |
Staart |
Caudicle |
Kleine steel van de polliën. |
Cauline |
Van of behorende tot de steel, stengel. |
Chlorosis |
Verlies van chlorofyl, vergelen van weefsel. |
Chromosome |
Een staafvormig of korrelvormig deel in de cel, dat de genen bevat, de erfelijke eigenschappen. Delen, die zichtbaar worden tijdens de celdeling en die betrokken zijn bij de overdracht van de erfelijke kenmerken. |
Ciliate |
Franje van haren, haarachtige franje. |
Cladode |
Platte steel, dat als blad fungeert. |
Clavate |
Knots/knop-vormig |
Claw |
Smalle steelachtige basis van petaal of labellum, lip. |
Cleistogamous |
Bevruchting in een ongeopende bloem. |
Clinandrium |
De ruimte aan de bovenzijde van de kolom, waarin de polliniën zich bevinden. |
Clone |
Planten, verkregen door een vegetatieve vermeerdering van één plant. |
Coherent |
Samen gevoegd. |
Collenchyma |
Versterkt, dragend weefsel in de stengel. |
Column |
Het centrale orgaan van de bloem, dat de manlijke- (meeldraden) en de vrouwlijke- (stamper) delen bevat, de gynostemium en gynandrium. |
Comose |
Harige kwastjes. |
Complicate |
Deel van het blad, dat opgevouwen is. |
Compressed |
Afgeplat. . |
Conduplicate |
In de lengte over het midden gevouwen bladeren. |
Confluent |
In één punt samensmeltend, bijelkaar komend. |
Congeneric |
Van de zelfde genus, geslacht. |
Congested |
Sterk samengepakt. |
Connate |
Bij orchideeën, betrekking hebbend op twee gelijke plantdelen, die samen naast elkaar groeien. |
Connivent |
Samen komend, samen vallend. |
Conspecific |
Identiek aan, synoniem met. |
Convolute |
Opgerold, de randen overlappend. |
Cordate |
Hartvormig. |
Corm |
Een knolvormig weefsel, een vergroting van een ondergronds steel om voedsel op te slaan |
Corymbose |
Een wijziging van de bloeiwijze/tros, waarbij de bloemsteel progressief korter wordt naar de top. |
Costate |
Geribbeld. |
Cotyledon |
Eerste blad van de zaailing, kiemblad. |
Crenate |
Rand gekarteld, geschulpt. |
Crenulate |
Fijn gekarteld/geschulpt. |
Crest |
Een getande, gefranjerde of gerande verfraaiing op de lip van sommige orchideeën. |
Cristate |
In de vorm van een kam, kuif, golfkam. |
Crock |
Stukjes gebroken aardewerkpot, die onderin een pot worden gelegd om de drainage te bevorderen. |
Cross |
Kruisen van plantensoorten. Of het nageslacht van een kruising. |
Cucullate |
Met een kap, bedekt.. |
Cultivar |
Bij orchideeën vaak de zelfde betekenis als ‘clone’ (kloon). Een bepaalde plant en de vegetatieve vermeerderingen ervan in de kweek, een plantkundige variëteit |
Cuneate |
Wigvormig, geleidelijk smaller wordend naar de basis toe. |
Cupular |
Komvormig |
Cymbidium |
Een populaire orchideeën geslacht van semi-aardorchideeën, die als snijbloemen in vele delen van de wereld gekweekt worden. |
Cymbiform |
Boot- / schuitvormig. |
Cypripedium |
Een orchideeën geslacht van semi-aardorchideeën, vrouwen-schoen orchidee. Vroeger de benaming voor de Paphiopedilum. |
Cytology |
De studie van cellen en hun vorming. |
Cytoplasm |
Protoplasma buiten de celkern. |
D |
Damping-Down |
Wordt door kaskwekers gedaan: nat maken van de paden, grond en wanden, zonder de potinhoud te gieten. |
Deciduous |
Bladverliezend in een bepaald seizoen. |
Declivitous |
Aflopend, glooiend. |
Decumbent |
Liggend, maar aan de punt omhoog gaand. |
Decurrent |
Naar beneden verlengen, groeien. |
Decussate |
Tegenover elkaar liggende bladeren, die paarsgewijze met 90º ten opzichte van het vorige paar bladeren gedraaid staan. |
Deflexed |
Naar de buitenzijde gekeerd of gebogen. |
Dehiscent |
Het open barsten van een rijpe zaadpeul om het zaad te verspreiden. |
Deltoid |
Driehoekig, deltavormig. |
Dendrobium |
Een groot epifytisch orchideeën geslacht van Aziatische oorsprong met een grote verscheidenheid in grootte en vorm van bloemen en planten. |
Dentate |
Getand. |
Denticulate |
Bezit kleine tandjes aan de randen. Getand. |
Dew Point |
De temperatuur, waarbij waterdamp uit de lucht als mist,nevel of dauw neerslaat |
Dialysis |
Bij orchideeën, betrekking hebbend op twee gelijke plantdelen, die gewoonlijk met elkaar verbonden zijn, maar uit elkaar raken. Het tegendeel van ‘connate’. |
Dichotomous |
In paren uitgroeiend. |
Dicotyledon |
Dubbel kiemblad. |
Diphyllous |
Stelen en pseudobulbs, die twee bladeren aan de top groeien. |
Diploid |
heeft alle chromosomen in tweevoud (2n). Diploïde |
Disc |
Het aanzicht of het vlakke gedeelte van de bloeiwijze. Bij orchideeën gewoonlijk middengedeelte van de lip. |
Distichous |
twee rijen aan weerszijden van de steel. |
Diurnal |
Dagelijks |
DNA |
Deoxyribonucleic acid, desoxyribonuclëinezuur |
Dolabriform |
In de vorm van een bijl. |
Dominant |
Overheersend kenmerk. |
Dorsal |
Behoort bij de achterzijde, of het deel, dat van de as, het middelpunt, is afgekeerd. |
E |
Ecology |
De wetenschap, die zich bezig houd met de relatie tussen levende organismen en hun omgeving. |
Ecotype |
Een specie of een groep species, die een onmiskenbaar verschil te zien geven ten gevolge van omgeving verschillen en isolatie |
Edaphic |
Samenhangend met de grond. |
Elongated |
Lang in verhouding met de breedte, lang toegespitst. |
Emarginate |
Heeft een ondiepe inkeping aan het eind. |
Endemic |
Wordt uitsluitend in die omgeving gevonden. |
Endoclimate |
Het klimaat in het blad weefsel. |
Ensiform |
Recht, smal en met een hoekige punt, als een zwaard. |
Entomophilous |
Bestuiving door insecten. |
Enzyme |
Een eiwitachtige stof, die katalytisch remmend of activerend op de reactiesnelheid van processen werkt, b.v Mg++ en Ca++ en Cl- werken activerend, zware metalen werken remmend. Gevoelig voor temperatuur en pH. De namen van enzymen eindigen op ‘-ase’. |
Epiclimate |
Het klimaat op het bladoppervlakte. |
Epidermis |
Het buitenste weefsel, opperhuid. |
Epiphyll |
Een plant, die epifytisch op een blad, op mossen of op algen groeit. |
Epiphyte |
Een epifyt is een plant, die op een ander plant, b.v. een boom of liaan, groeit zonder er haar voedsel direct aan te ontlenen |
Epithet |
Een bijnaam, bijvoeglijk naamwoord. |
Equitant |
Bladeren, die aan de basis over elkaar liggen. |
Evapotranspiration |
Het verlies van vochtigheid aan de lucht vanuit de grond en plantdelen. |
Exergonic |
Het proces, waarbij vrije energie wordt gemaakt en vrij komt, zoals b.v. bij de ademhaling. |
Exotic |
Uitheems. |
Extrorse |
Naar buiten gekeerd vanuit de steel / as. |
F |
F1 |
De eerste generatie van een bepaalde kruising |
F2 |
De tweede generatie van een kruising, verkregen door F1 generaties met elkaar te kruisen. |
Facultative |
Niet verplicht. |
Falcate |
Sikkelvormig. |
Fasciation |
Abnormale groei, gewoonlijk zijn de stengels afgeplat en met elkaar vergroeid. Bandvorming. |
Fertilisation |
a) de bevruchting van een bloem b) de plant van kunstmest voorzien. |
Filament |
Helmdraad, vezel. |
Filiform |
Draadachtig, draderig. |
Fimbriate |
randen voorzien van fijne haartjes of franje.. |
Fir Bark |
Dennenschors, in stukjes, te gebruiken als potmedium voor het kweken van orchideeën . |
Flabellate |
Waaierachtig. |
Flavonoids |
In water oplosbare bloempigmenten, zoals geel, oranje en rood, gewoonlijk in het plantencelvocht aanwezig. |
Fluted |
Gegroefd, geplooid. |
Foleaceous |
Bladgelijkend in uiterlijk en in structuur. |
Foot-Candle |
De eenheid van licht, overeenkomend met het licht van een kaars op een afstand van 1 foot, 30,5 cm. |
Fringed |
Gefranjerd. |
Fruit |
Dat plantendeel, dat het zaad bevat. |
Fruitless |
Onvruchtbaar, steriel. |
Funicle |
de bevestiging van het vrucht beginsel. |
Funnel-shaped |
Trechtervormig. |
Furrowed |
gerimpeld, gegroefd. |
Fusiform |
Spoelvormig. |
G |
Galeate |
Helmvormig. |
Gametes |
Manlijke of vrouwelijke geslachtscellen. |
Generic |
Geslachts-, generiek. |
Genetics |
Erfelijkheid leer, houdt zich bezig met erfelijkheid en varianten. |
Genotype |
Erfelijke aanleg, alle erfelijke eigenschappen. |
Genus (Pl. Genera) |
Een natuurlijke verzameling van aan elkaar verwante, doch duidelijk verschillende, species, soorten. |
Germ |
Ziektekiem, bacil. |
Glabrous |
Glad, onbehaard. |
Gland |
Een wratachtig uitwas, klier, gezwel. |
Glandular |
Klierachtig |
Glaucous |
Bedekt met een witachtige,groenige of blauwachtig waas. |
Gregarious |
Groeit in bosjes of groepjes. |
Grex |
De naam van een familie planten, die verkregen zijn door een kruising van dezelfde twee of meer species. De naam wordt in rechte letters, met een hoofdletter beginnend, geschreven. B.v. Phragmipedium Sedenii (= P. schlimii x P. longifolium ). |
Gymnostemium |
Het deel van de bloem, waar de stijl en de meeldraden zijn samengegroeid. |
H |
Habit |
De karakteristieke vorm, aanzicht of groeiwijze van een plant. |
Habitat |
De standplaats, waar een plant normaal groeit. |
Hastate |
Spiesvormig, in de vorm van een hellebaard. |
Hermaphrodite |
Bezit beide, mannelijke en vrouwelijke karakteristieken. |
Hispid |
Bedekt met korte, stijve haren. |
Homonym |
Een, volgens de regels van de taxonomie foute naam, omdat deze reeds voor een ander specie uit de zelfde familie is gebruikt. |
Hybrid |
Het resultaat van een kruising tussen ouderplanten van genetisch ongelijke soorten. |
Hybridisation |
Kruisen van planten van genetisch ongelijke afkomst. |
I |
Imbricating |
Dakpansgewijs. |
Indigenous |
Inheems, aangeboren. |
Inflorescence |
Het bloeiende deel van een plant, de bloeiwijze. |
Intergeneric |
Tussen twee of meer duidelijk verschillende, species, soorten. |
Internode |
Deel van de stengel tussen twee knooppunten of verbindingen. |
Involucre |
Omkranst door schutblaadjes. |
Involute |
De zijranden van een sepaal, petaal, enz. zijn naar binnen gerold. |
Isthmus |
Het nauwe, smalle gedeelte van een bloemdeel. |
J |
Joule |
De Internationale Standaard (SI) eenheid voor energie. Één Joule /sec= 1 watt. |
K |
Keel |
Een uitstekende ribbel of midden ribbel van een vlak, kiel. |
Keiki |
Het woord voor ‘Baby’ in Hawaï, een plantje, dat ontspruit aan een, vaak bovenste, knooppunt van een stengel van een orchidee. B.v. aan een Phalaenopsis bloemstengel of een lange Dendrobium bulb. |
Kinesis |
Een delingsproces. Karyokinesis is een deling vanuit de celkern. Cytokinesis is een deling vanuit de celplasma. |
L |
Labellum |
De derde, vaak sterk gewijzigde, petaal, de lip. |
Labile |
Onstabiel, labiel, vaak veroorzaakt door warmte, water, zuurstof of zuren. |
Laelia |
Een populaire orchideeën geslacht van opvallende epifytische orchideeën uit tropisch Amerika, die gerelateerd zijn aan en vaak gekruist worden met, Cattleya’s. |
Lamellate |
Samengesteld uit dunne plaatjes of schalen. |
Lamina |
Het vlakke, uitstekende deel van een bloemdeel of blad. |
Lanceolate |
Lanspuntvormig, op zijn breedst in het midden. |
Larva (p1. Larvae) |
Jeugdstadium van een insect, rupsen, larven,en maden. |
Lateral |
De zijkant, zijdelings. Bij orchideeën zijn dat vaak de laagste tepalen, onder de sepalen en aan weerszijden van de lip. |
Lead |
Bij epifyten een nieuwgroei; gedeeltelijk gerijpt, dat een nieuwe pseudobuld zal worden. |
Leaf axil |
Blad oksel. |
Leaf Trace |
Een band van vaatweefsel , dat een uitbreiding vormt van het primaire vaatweefsel van een stengel, steel of blad |
Ligular |
Tongvormig, bandvormig. |
Linguiform |
Tongvormig |
Linkage |
De voorkeur van sommige genen, die bij de zelfde chromosoom zitten, om bij elkaar te blijven. |
Linnear |
Smal, met evenwijdige zijkanten. |
Lip |
De labellum, een veranderde petaal van een orchideeënbloem, die zich duidelijk onderscheidt van de twee andere petalen. |
Lipid |
Een substantie, die oplosbaar is in organische oplosmiddelen, b.v. ether, maar onoplosbaar is in water. Vaak een ester van een combinatie van een alcohol en een of meer vetzuren. . |
Lithophyte |
Op steen of rots groeiende plant |
Lobate |
Gelobd. |
Lobe |
Een afgerond uitsteeksel van een deel van het blad of ander weefsel |
Locule |
Een holte ontstaan door deling , in het bijzonder in het vruchtbeginsel. |
Locus |
Plaats van een gen op de chromosoom. |
M |
Maculate |
Gevlekt. |
Median |
De middennerf van een symmetrisch blad.’ |
Meiosis |
Halvering van het aantal chromosomen, b.v. bij de vorming van gameten, geslachtscellen. |
Mentum |
Een uitsteeksel, dat gevormd wordt aan de basis van de laterale sepalen en het centrale orgaan van de bloem, dat de manlijke- (meeldraden) en de vrouwlijke- (stamper) delen bevat. |
Mericlone |
Een plant, die ontstaan is in het laboratorium door het delen van weefsel, dat het vermogen heeft zich te verder te delen. |
Meristematic |
Celweefsel, dat de mogelijkheid heeft verder te groeien, zoals in b.v. wortelpunten enz. |
Mesophyll |
Een sponsachtige cellaag in het blad, grenzend aan het oppervlak van de onderzijde van het blad en onder het palissadeparenchym (-weefsel). |
Mesophyte |
Planten uit het gematigde klimaat, die aangepast zijn aan de temperatuur en vochtigheid verschillen. |
Microclimate |
De lokale atmosferische condities, die een beperkte groep planten beïnvloeden. |
Micropyle |
Kleine opening b.v. de opening in de zaadknop, waardoor het stuifmeel naar binnen dringt. |
Miltonia |
Een epifytisch orchideeën geslacht uit tropisch Amerika, verwant aan de Oncidiums.
Wordt ook wel de ‘viooltjes’ orchidee genoemd. |
Mitosis |
Normale proces van kerndeling / celdeling, waarbij alle delen evenveel chromosomen bevat als de originele kern / cel. |
Molal/Molar |
Een oplossing, dat één grammolecule (of een veelvoud daarvan) van een opgeloste stof bevat, in water en totaal 1 liter in volume vormt |
Mole |
Een grammolecule, de internationale eenheid (SI), van een stof, de som van de atoom gewichten van de alle atomen in die molecuul |
Monandrous |
Met één meeldraad. |
Monocotyledon |
Enkel zaadlobbig, met een enkel kiemblad. |
Monoecious |
Eenhuizig, op de zelfde plant, maar in verschillende bloemen, mannelijke en vrouwlijke bloemen. Meeldraden en stampers in verschillende bloemen. |
Monophyllous |
Pseudobulben en stengels, die slechts één blad op de top dragen. Enkel bladig. |
Monopodial |
Groeit uitsluitend vanuit één eindtop. |
Monotrophic |
Dierlijke bestuivers, hoofdzakelijk solitaire bijen, die slechts de bloemen van één enkele bloemensoort bezoeken en zowel honing als stuifmeel verzamelen. |
Monotypic |
Een geslacht, dat uit slechts één specie bestaat. |
Morphology |
Vormleer van dieren en planten en de verschillende invloeden, die er op inwerken. |
Montane |
Behoort bij bergen |
Mucro |
Een korte, harde doch flexibel punt van een blad. |
Multigeneric |
Omvat meerdere geslachten. |
Mutation |
Een wijziging in het genetische systeem van een cel, waardoor een variant ontstaat (mutant) |
Mycelium |
Het vegetatieve deel van een schimmel, bestaande uit draadachtige vezels (hyfen). |
Mycorrhiza |
Een relatie tussen plantwortels en schimmels, die beide tot voordeel strekt door de uitwisseling en opname van verschillende voedingsstoffen |
N |
NADP |
Nicotinamide adenine dinucleotide phosphate. Werken als coënzymen, enzymen, die waterstof aan hun omgeving onttrekken en dat weer doorgeven aan andere substraten. |
Necrophytic |
Planten zonder bladgroen, die van dode plantresten leven. |
Necrotic |
Dood weefsel. |
Nectary, nectargland |
Honing, nectar, afscheidende klieren in bloemen of op de stengels. |
Node |
Een knoop of knoest, waaruit een blad of schutblad uit ontspruit. |
Nodule |
Een knoop of knobbel in de stengel. |
Nomenclature |
Naamgeving |
Non Resupinate |
Een bloem, die niet ondersteboven groeit, b.v. met de labellum boven de stempelkolom. |
Nucellus |
Zaadkern |
Nucleolus |
Lichaampjes in de celkern, die hoogwaardige eiwitten en RNA bevatten |
Nucleus |
Een celkern, DNA bevattend, omgeven door een dubbele membraan met |
O |
Obcordate |
Smal aan de basis, eindigend met twee ronde lobben. |
Oblanceolate |
Het blad is tussen het midden en de punt breder. |
Obligate |
Beperkt tot een bepaalde conditie, voeding of manier |
Oblong |
Rechthoekig, langwerpig, enkele malen langer dan breed. |
Obtuse |
Stomp |
Odontoglossum |
Een geslacht van tropisch Amerikaanse orchideeën, verwant aan de Oncidium |
Ohm |
Eenheid van elektrische weerstand. |
Ombilic |
Navel |
Oncidium |
Een groot geslacht van orchideeën, dat wijdverspreid groeit op de Amerikaanse continent, van Florida tot in Brazilië. |
Ontogeny |
De ontwikkelingscyclus van een organisme. |
Orbicular |
Bolvormig |
Orchidaceae |
De orchideeën familie. |
Order |
Op het niveau boven de familie, maar onder de klasse. |
Organelle |
Een lichaam in een cel, dat meer of minder onafhankelijk werkt, zoals b.v een chloroplast. |
Organic Acid |
Een organische zuurverbinding, dat een carboxyl-groep bevat (COOH). |
Orographic |
De werking, invloed en karakteristiek van het gebergte. |
Osmosis |
De diffusie van watermoleculen door een semi-permeabele membraan en waarbij de andere in het water opgeloste stoffen grotendeels achter blijven. |
Osmunda/Osmundine |
De gesneden vezelige wortels van de Osmunda-varen, die als groeimedium voor orchideeën wordt gebruikt. |
Ovary |
Het deel van de bloem, dat zich tot de zaadpeul ontwikkelt, vruchtbeginsel. |
Ovate |
Met een eivormig omtrek. Eirond, ovaal. |
Ovoid |
Driedimensionaal eivormig. |
Ovule |
De eicel, zaadknop. |
P |
Palmate |
Handvormig, met vingers. |
Panduri Form |
Vioolvormig |
Panicle |
Een vertakte bloeistengel. Pluim. |
Paphiopedilum |
Een populair orchideeën geslacht uit Azië, vrouwenschoen-orchidee, slipper-orchidee. |
Papillioaceous |
Vlindervormig. |
Parasite |
Een organisme, dat op een ander organisme leeft en daar haar voedsel aan onttrekt. |
Parenchyma |
Weefsel, dat de basisstructuur van de plant vormt, gewoonlijk dunwandige, levende cellen |
Parthenogenesis |
A-sexuele voortplanting, reproductie zonder seks. |
Passage Cell |
Cel in de wortel, die de water en voedingsstroom verzorgd |
Pathology |
Leer van de oorzaken en genezing van ziekten. |
Pectinate |
Als de tanden van een kam. |
Pedicel |
De steel van een bloem, de zijtak van een bloemsteel, tros of pluim. |
Peduncle |
De onvertakte bloemsteel onder de bloem, de hoofdstengel van een samengestelde vertakte bloeiwijze |
Peloria, peloric |
Een abnormale groeiwijze van een bloem, afwijkend van de normale vorm. |
Pendulous |
Hangend. |
Perfoliate |
Een schutblad, dat aan de basis geheel stengelomvattend is. |
Perianth |
De bloemdelen, die de seksuele organen omsluiten, sepalen en petalen. |
Pericarp |
Vruchtwand, die de zaden omsluit. |
Petaloid |
Op een petaal, een bloemblad, gelijkend. |
Petals |
De twee binnenste bloembladen van een orchideeënbloem, waarvan de derde de lip vormt. |
Petiolate |
Bladeren, die een steeltje hebben. |
Petiole |
Het steeltje van een blad. |
Phalaenopsis |
Een opvallend monopodiaal groeiend orchideeëngeslacht uit tropisch Azië, vaak de ‘vlinderorchidee’ genoemd. |
Phenetic |
Een relatie, gebaseerd op waargenomen overeenkomsten. |
Phenotypes |
Planten, die gelijke waargenomen kenmerken bezitten, gewoonlijk onder invloed van het milieu op de erfelijke aanleg |
Photon |
Een bepaalde hoeveelheid zichtbaar licht (foton). |
Pinnate |
Vleugelvormig, geveerd, veervormig vertakt. |
Pisti, Pistil |
Stamper van een bloem, complete zaaddragende orgaan. |
Pleurothallid |
Orchideeëngeslacht behorende tot de onderfamilie van de pleurothallidina. |
Plicate |
In de lengte gevouwen als een gesloten waaier. |
Pod |
De peulvrucht van een orchidee, die reeds zaad kan bevatten. |
Pollen |
Het stuifmeel, door de helmknop gemaakt. |
Pollinarium |
Stuifmeelklomp, steel en kleefvoetje, datgene, dat door de bestuiver wordt meegenomen. |
Pollination |
Het plaatsen van de stuifmeel op de stempel. |
Pollinium (Pl. Pollinia) |
De stuifmeelkorrels in de helmknop, door een wasachtige massa bijeen gehouden. |
Polyploid |
Geeft aan, dat de plant één of meer extra sets chromosomen bezit behalve de normale tweevoudige, b.v. 3n, 4n, 5n enz |
Posterior |
Aan de achterzijde. |
Primordia |
Heeft betrekking op weefsel in de rudimentaire fase, het allereerst gevormd in de groei. |
Procumbent |
Liggend, op de grond liggend. |
Protoplasm |
Cytoplasma, de levende celinhoud, waaraan het leven is gebonden. |
Pseudobulb |
Het verdikte gedeelte van de stengel, dat bij veel orchideeën de voorraad bevat van water en voedingsstoffen. |
Pubescent |
Harig, met zacht haar bedekt. |
Pure Colour |
In Australië wordt hiermee een albino Cymbidium bedoeld. |
Pure Line |
De nakomeling van een enkele zelfbevruchte plant met alle ‘alleles’ homozygoten (die gelijke vormen van bepaalde genen bevatten). |
Pyriform |
Peervormig. |
Q |
Quadrangular |
Ruitvormig. |
Quantum |
Algemene term voor een bepaalde hoeveelheid van een ondeelbare eenheid. |
R |
Raceme |
Bloeiwijze, waarbij de bloemen op steeltjes om een as zijn geplaatst, bloemenkrans. |
Rachis |
De as van de bloeiwijze, die de enkele bloemen of bloemen in groepen bevat. |
Raphide |
Naaldachtige calcium oxalaat kristallen, die in cellen, gewoonlijk van orchideeën, voorkomen. |
Recessive |
De erfelijke eigenschap, die alleen kan optreden, wanneer die eigenschap van beide ouders hetzelfde gen heeft mee gekregen |
Reclinate |
Achterover gebogen.. |
Recurved |
Terug gebogen. |
Reflexed |
Plotseling gebogen, neerwaarts of achterover. |
Reniform |
Niervormig. |
Resupinated |
Omgekeerd gedraaid, lijkt onderste boven. |
Reticulate, retiform |
Netvormig |
Revolute |
Achterom gedraaid onder het blad. |
Rhizome |
De verbindende stengel tussen de pseudobulben, waaruit de wortels groeien. |
Ribosomes |
Celdeeltjes, die mRNA tot een bepaalde eiwit verbinden. |
Rind |
Schors, schil, korst. |
RNA |
Ribonucleïnezuur. |
Rostellum |
Een slank gedeelte van de bovenste rand van de stempel. |
Rostrum |
Snaveltje, bek. |
Ruderal |
Groeiend op overtollige gronden, zoals afvalstortingen, braakliggende gronden in de buurt van menselijke nederzettingen, enz. Vaak eenjarige. |
Rugose |
Met een gerimpeld oppervlak. |
Runner |
Uitloper, slingerplant. |
Rupicolous |
Groeit op rotsen of tussen stenen. |
S |
Saccate , Sac |
Heeft een holle, zakvormige verdieping, holte. |
Saggitate, saggital |
pijlpuntvormig. |
Saprophyte |
Een organisme, dat van dood organisch materiaal leeft. |
Scabrous |
Een ruwaanvoelend oppervlak, door de aanwezigheid van kleine knobbeltjes. |
Scandent |
Klimt door aanhechting aan objecten in de buurt. |
Scale |
Schildluis, aanslag, schaal. |
Scaled |
Geschubd, geschilferd, geschrapt, gepeld. |
Scalopped |
Uitgeschulpt |
Scape |
Een bloemsteel, die direct uit de basis van de pseudobuld omhoog groeit met één of meerdere bloemen. |
Scarious |
Droog en als een vlies. |
Sciophyte |
Een plant, die geheel aan een schaduwplaats is aangepast. |
Sectile |
In delen gesneden, verdeeld. |
Seedling |
Een jonge plant uit zaad verkregen en die eigenlijk nog voor het eerst moet bloeien. |
Sepals |
De drie buitenste bloembladen, de enige bloembladen, die aan een ongeopende bloemknop aan de buitenzijde te zien zijn. |
Septate |
Verdeeld door een scheidingswand. |
Septum |
Tussenschot |
Sericeous |
Zijdeachtig. |
Serrate |
Als de tanden van een zaag, zaagvormig. |
Sessile |
Zonder stengel, bij bloemen: zonder bloemsteeltje. Zittend. |
Setose |
Bedekt met borstelachtige haren. |
Shaggy |
Ruwharig, ruig, borstelig. |
Sheath |
Een aangepast blad, dat nieuwe uitlopers en bloemknoppen ter bescherming omsluit, bloem- of bladschede. |
Shoot |
Uitloper, scheut |
Sigmoid |
S-vormig. |
Silky |
Zijdeachtig, glad |
Sinuate |
Afwisselend gebogen en uitgehold, sinusvormig. Gelobd. |
Sinus |
Een holte of spleet. |
Solute |
Een oplossing. |
Somatic |
Lichamelijk, een lichaamscel in tegenstelling met een reproductieve cel. |
Spathe |
Bloeischede, bloemschede |
Spatulate |
Lepelvormig, smal aan de basis en breder en afgerond aan de top, spatelvormig. |
Species (Sing. & Pl.) |
Een soort. Een groep planten, met dezelfde uitgesproken verschillende kenmerken ten opzichte van andere groepen en die geen vermenging met die andere soorten toelaat. Een onderverdeling van een geslacht. De basis eenheid van de biologische classificatie |
Spermatophyte |
Een zaadvormende plant. |
Spike |
Stengel, steel, bloemsteel, aar. |
Spindle |
Spil, as, spoel, klos |
Spinous, spiny |
gedoornd, doornig, gestekeld. |
Spotted |
Gespikkeld, gevlekt. |
Spreading |
Afstaand, uitgespreid, uitstrekking. |
Sprig, twig |
Takje, twijgje. |
Spur |
Een spoor, een slanke, holle, buisvormig aanhangsel, vergroeiing van sepaal of petaal, gewoonlijk nectar bevattend. |
Stalk |
Stengel, steel, schacht. |
Stamen |
Meeldraden. Het tweedelige manlijke orgaan van een bloem bevattende de meeldraden met het stuifmeel en de steel met helmknop. |
Staminode |
Een onvruchtbare steriele meeldraad zonder helmknop. |
Stele |
De centrale cilinder van een wortel gestel. |
Stellate, stelliform |
Stervormig. |
Stigma |
Het bloemdeel, dat ontvankelijk is voor het stuifmeel, bij orchideeën gewoonlijk de kleverige holte aan de onderzijde van de kolom. |
Stipes |
Steel. |
Stipule |
Een steunblaadje. |
Straggling |
Verspreid, afgedwaald. |
Striate |
Een oppervlak met in de lengterichting lijnen, groeven of ribbels |
Style |
de steel van de stempel van een bloem. |
Subgenus |
Een taxonomische verdeling van een groot planten geslacht. 1- zie beneden |
Substrate |
Het materiaal, waarin of waarop een orchidee groeit, b.v. potmateriaal. |
Subtribe |
Één deel van de natuurlijke verdeling, waarin grote planten families meestal zijn verdeeld. 1- zie beneden |
Subulate |
Priemvormig, cilindrisch. |
Surfactant |
Een oppervlakte ontspanner, een chemicalie, die de oppervlaktespanning van water verlaagd, waardoor een betere spreiding van het water ontstaat, b.v. zeep o.a. |
Symbiosis |
Het samenleven van verschillende organismen ten gunste van beide. |
Sympatric |
Een verdeling van planten in het zelfde gebied, of in overlappende gebieden. |
Sympodial |
Een groeivorm, waarbij iedere nieuwe scheut ontstaat uit de stengel, rhizome, die is ontsproten aan de vorige scheut, pseudobulb, en die weer een zelfstandig compleet groeideel vormt. |
Synanthous |
Bloei met de nieuwe groeischeut. |
Synonym |
Een afgekeurde naam voor een specie ten gunste van een eerder gegeven naam. |
Systemic |
Een chemische stof, die opgenomen en getransporteerd kan worden door het plantweefsel. |
T |
Tactile |
Gevoelig voor aanraking. |
Tapetum |
Een voedingslaag in sporenweefsel. |
Taxon |
Een systematische eenheid zoals genus, familie, orde klasse enz. |
Taxonomist |
Een wetenschapper, die zich bezig houdt met de classificatie en benoemen van planten. |
Taxonomy |
De leer van de classificatie van planten en dieren. |
Tepal |
Sepaal of petaal |
Teratology |
De studie van abnormale groeiontwikkeling, misvormingen. |
Terete |
Cilindrisch. |
Ternate, ternary |
Drietallig, driedelig, drievoudig. |
Terrestrial |
Groeit in of op de grond. |
Tessellated |
Heeft een mozaïek patroon; geruit of gemarmerd. |
Testa |
Heeft een harde zaadmantel. |
Tetrad |
Een groep van 4, viertal. |
Tetraploid |
Heeft vier sets chromosomen.. |
Thallus |
Meercellig plantenlichaam, zonder onderscheid van een bepaald weefsel, zoals blad, steel , wortel enz. |
Thermophilic |
Verdraagt, weerstaat hoge temperaturen. |
Thorn |
Doorn, stekel. |
Throat |
Keel, ingang, monding. |
Tissue |
Een verzameling cellen afkomstig van dezelfde oorsprong. |
Tissue Culture |
Celweefsels kweken in een steriele voedingsbodem om hele planten te verkrijgen. |
Tomentose |
Bedekt met een verwarde massa haren, viltachtig. |
Tonoplast |
Het semi-permeabele vlies, membraan, om de celvocht bevattende vacuole. |
Torose |
Knobbelig, weefsel zwelling. |
Torus |
Ring, uitsteeksel |
Trailing |
Kruipend. |
Transpiration |
Verlies van waterdamp uit blad en plant. |
Trapeziform |
Trapeziumvormig. |
Tree Fern |
Boom varen, een tropische varensoort van de familie cyatheaceae, waarvan de stam wordt gebruikt om opbindplankjes uit te zagen of versnipperd om als potmateriaal te gebruiken . Een ruwe harde vezel. Op de Hawaï eil. bekend als ‘hapuu’. |
Tribe |
Een geslacht, één of meer soorten bevattende. 1- zie beneden |
Trichome |
Een haar op blad,enkel- of meercellig. |
Tridentate |
Eindigend met drie tanden. |
Trigonal, triangular |
Driehoekig.. |
Triploid |
Bezit drie sets chromosomen. |
Triquetral |
Driekantig. |
Tropism |
De neiging van een organisme om te reageren op omgevinginvloeden. Phototropic= reageert op lichtinvloeden, enz. |
Truncate |
Opeens afgebroken. |
Tuber |
Knol |
Tuberous |
Een ondergrondse verbindende stengel tussen de pseudobulben, waaruit de wortels groeien. |
Twig |
Twijgje, takje |
Twining |
Kronkelend, windend. |
U |
Umbel |
Bloeiwijze als scherm, bloemen waarvan de bloemstengeltjes allen vanuit hetzelfde centrale punt uit groeien. |
Undulated |
Gegolfd |
Unguiculate |
Het bloemblad aan de basis vernauwd tot een korte doorn of haak. |
Unifoliate |
Slechts een enkel blad bezittend. |
V |
Vacuole |
Een door een membraam omsloten blaas met celvocht, waarin vele stoffen zijn opgelost, in een plantencel. |
Vanda |
Een orchideeënfamilie met monopodiale groei uit de Aziatische tropen. |
Variety (Var.) |
Een in het wild groeiende specie, die een afwijkende vorm vertoond t.o.v. de normale planten. Dit kan veroorzaakt zijn door veranderde omstandigheden of erfelijk verschillende aanleg. De benaming van de variëteit wordt gegeven door een taxonomist en wordt cursief geschreven achter de normale specienaam. 1- zie beneden |
Vector |
Een ziekte overbrenger. Vaak een insect. |
Vegetative Propagation |
Vermeerdering door plantdeling of weefselkweek in plaats van door zaaien. |
Vein |
Nerf. |
Velamen |
De dikke, uit sponsachtige dode cellen bestaande laag aan de buitenzijde van de wortels van epifytische orchideeën. |
Velvet |
Fluweel |
Venation |
Nervatuur. |
Ventral |
Voorafgaande, voorste, eerste, oudere. |
Vernation |
Verwijst naar de bladeren en de wijze waarop zij in de knop zijn gerangschikt. |
Vestigial |
Overblijvend of overlevend in een gedegenereerde, kwijnende of slechte staat. |
Vexillum |
Vlag, banier. |
Villous |
Ruwharig |
Virus |
Een submicroscopische verwekker van besmettelijke ziekten zonder eigen stofwisseling en die zich slechts in een levende cel kunnen vermeerderen. |
Viscid; Viscous |
Kleverig, taai, viskeus. |
Viscidium |
Deel van de stempel bevestigd aan de stuifmeelklomp, gewoonlijk kleverig. |
W |
Watt |
De internationale (SI) eenheid van vermogen. |
Wedge |
Wig, (to -)vastklemmen |
Wetting Agent |
Een oppervlakte ontspanner, een chemicalie, die de oppervlakte spanning van water verlaagd, waardoor een betere spreiding van het water ontstaat, b.v. zeep o.a. |
Whorl |
Krans, van drie of meer bladeren of bloemen rond een middelpunt. |
X |
Xanthophyll |
Gele kleurstof, één van de vier kleurstoffen, aanwezig in de chlorofylkorrels van het blad. |
Xaxim |
Een zachte boomvaren vezel, vaak gebruikt als potmateriaal voor orchideeën in Brazilië. |
Xeric |
Zeer droog, (klimaat) |
Xerophyte |
Een plant, aangepast aan droge groei omstandigheden, kan met zeer weinig vocht volstaan. |
Z |
Zygomorphic |
Symmetrisch in een enkel vlak, slechts te verdelen in twee gelijke delen. |