This page exist due to the symmetry of the English and Dutch pages of our website. It is a list with Dutch translations of English words. So translating it to English wouldn't add much to this page :-)
Omdat op internet veel documentatie in het Engels is geschreven, publiceren we hieronder een lijst met de meest voorkomende Engelse woorden en hun nederlandse betekenis.
  
    | A | 
  
  
    | Abaxial         | 
    Van    de steel af, onderzijde van het blad.  | 
  
  
    | Aberrant    | 
    Afwijkend    van het normale type.  | 
  
  
    | Abortive   | 
    Vertraagd    in de ontwikkeling.   | 
  
  
    | Abrupt    | 
    Afgeknot,    plotselinge verandering in vorm of afmeting.  | 
  
  
    | Abscission  | 
    Loslaten    van blad of andere plantdelen door ontleden van plantweefsel aan de basis van    het deel  door b.v. omgeving    omstandigheden of bevruchting, die een     tot hormonale verandering leidt.  | 
  
  
    | Acaulescent    | 
    Zonder    steel  | 
  
  
    | Acicular   | 
    Naaldachtig   | 
  
  
    | Acid  | 
    Vaak    een vloeistof, die een overmaat van H+ ionen oplevert. Zuur    reagerend.  | 
  
  
    | Acotyledonous     | 
    Zonder    kiemblad of zaadlob.    | 
  
  
    | Acropetal   | 
    De    volgorde, waarin plantdelen groeien, de bloemen, in opeenvolging groeiend    vanaf een stengel.   | 
  
  
    | Aculeate   | 
    Bezet    met prikkels, gestekeld.   | 
  
  
    | Acuminate     | 
    Spits    toelopend   | 
  
  
    | Acute   | 
    Plotseling    in een scherpe punt eindigend.,   | 
  
  
    | Adaxial  | 
    Naar    de steel toe, bovenzijde van het blad.  | 
  
  
    | Adiabatic  | 
    Een    verplaatsing van lucht of gas zonder warmte-/energie-uitwisseling.  | 
  
  
    | Adhesive disk | 
    Hechtschijf.  | 
  
  
    | Adnate    | 
    Hechten,    verenigen Samensmelting    van een deel met een ander deel, samen voegen.   | 
  
  
    | Adventitious    | 
    Terloops    verschijnend of op ongebruikelijke plaatsen. Adventief (-plantje / -wortel)  | 
  
  
    | Adventive  | 
    Toevallig    aangevoerd uitheemse plant, die een vaste plaats in de plaatselijke natuur    heeft ingenomen.  | 
  
  
    | Aerial   | 
    Levend    en groeiend in de lucht    | 
  
  
    | Aerial Root | 
    Een    luchtwortel, een wortel, die buiten het groeimedium blijft groeien.  | 
  
  
    | Agar  | 
    Gelatine,    verkregen uit zeewier.  | 
  
  
    | Aggregate    | 
    Totale    massa, bij elkaar genomen, samenstelling.     | 
  
  
    | Aigrette | 
    Zaadpluis.  | 
  
  
    | Air Capacity  | 
    Ruimte    tussen de massa’s, het volume percentage van het pot/plantmedium, dat met    lucht is gevuld.  | 
  
  
    | Albino  | 
    Een    orchideeënplant, die erfelijk de mogelijkheid mist om het rode pigment aan te    maken, waardoor de plant alleen witte, groene of gele bloemen krijgt.  | 
  
  
    | Alga   | 
    Een    groene plant gewoonlijk zonder gespecialiseerde plantendelen. Een meercellig    plantenlichaam zonder wortels, bladeren of stengels. Behorende bij de    Thallophyta .  | 
  
  
    | Alkali  | 
    Een    basische substantie, die in water OH- ionen vormt.  | 
  
  
    | Alleles  | 
    Verschillende    vormen van één gen gelegen op overeenkomstige chromosomen. Door mutatie    kunnen zij onderling van plaats verwisselen.      Een of meer genen van een heterozygoot, een organisme, ontstaan uit    twee genetisch ongelijke geslachtscellen (gameten).  | 
  
  
    | Alliance | 
    Een    groep planten, in een geslacht, van species met vergelijkbare    karakteristieken.  | 
  
  
    | Alternate   | 
    Wisselend    geplaatst, niet twee aan twee of tegenover elkaar geplaatst aan weerszijden    van een rechte lijn of steel.   | 
  
  
    | Amorphous  | 
    Niet    kristallijn, zonder een regelmatig kristal- / molecuulrooster.  | 
  
  
    | Amplexicaul     | 
    Bladeren,    die aan de basis de stengel omvatten  | 
  
  
    | Analagous  | 
    Met    gelijke functie en gebruik, maar van verschillende bouw en oorsprong.  | 
  
  
    | Ancipitous    | 
    Dubbel    gerand, zoals bij de pseudobulben van Oncidium en andere orchideeën.  | 
  
  
    | Androecium  | 
    Meeldraden,    mannelijke deel van de bloem.   | 
  
  
    | Anerobic  | 
    Vermijdt    vrije zuurstof of verdraagt de afwezigheid van zuurstof.  | 
  
  
    | Aneuploidy  | 
    Verlies    of extra verkrijgen van een chromosoom van de normale hoeveelheid.  | 
  
  
    | Annual | 
    Eenjarig,    jaarlijks  | 
  
  
    | Annulate    | 
    Gemarkeerd    met ringen, zoals b.v. bij de dikke stelen van de Phaius.   | 
  
  
    | Anterior   | 
    De    voorzijde.  | 
  
  
    | Anther | 
    De    helmknop, de top van de kolom, het gedeelte van de meeldraden, die de pollen,    de stuifmeel korrels, bevatten..  | 
  
  
    | Anthesis   | 
    Volle    bloei tot vruchtzetting.   | 
  
  
    | Anthocyanidin  | 
    De    pigmentcel van een anthocyaan, in het celvocht opgeloste kleurstof, de    molecuul is instabiel.  | 
  
  
    | Anthocyanin  | 
    In    het celvocht opgeloste kleurstof, rood, blauw of paars, die bloemen en    overige plantdelen kleuren.  | 
  
  
    | Antrorse   | 
    Vooruitstekend.  | 
  
  
    | Apex , apices (mrvd)  | 
    De    top, tip of gepunte boveneinde.   | 
  
  
    | Aphyllous    | 
    Van    nature zonder bladeren.  | 
  
  
    | Apical | 
    Aan    de punt, aan het eind.  | 
  
  
    | Apiculate   | 
    Heeft    een onbeduidend, kleine top, tip of gepunte boveneinde.  | 
  
  
    | Apomixis | 
    Ongeslachtelijk    voortgeplant, op vegetatieve wijze.   | 
  
  
    | Appressed | 
    Aangedrukt,    over de gehele lengte plat  | 
  
  
    | Approximate     | 
    Niet    verenigd, maar dicht bij elkaar geplaatst.  | 
  
  
    | Arachnoid    | 
    Spinachtig   | 
  
  
    | Archomatic | 
    Ongekleurd.  | 
  
  
    | Arcuate    | 
    Gebogen,    boogvormig.  | 
  
  
    | Articulate   | 
    Geleed.    | 
  
  
    | Ascending    | 
    Naar    boven groeiend, opstijgend. .   | 
  
  
    | Asexual   | 
    Ongeslachtelijk.  | 
  
  
    | Asteroid | 
    Stervormig.  | 
  
  
    | Attenuate    | 
    Lang,    smal en spits toelopend.  | 
  
  
    | Auricle  | 
    Een    lob, aanhangsel.  | 
  
  
    | Autogamy  | 
    Zelfbevruchting  | 
  
  
    | Axenic  | 
    Een    populatie van slechts één soort, verkregen     van een enkele plant.  | 
  
  
    | Axil, Axile | 
    De    bovenhoek, die gevormd wordt door de steel of stengel en een blad of zijtak.  | 
  
  
    | B | 
  
  
    | Back    Cros  | 
    Een    kruising tussen een hybride en één van de ouder-planten.  | 
  
  
    | Backbulb  | 
    Een    oude pseudobuld, vaak zonder blad maar nog levend en die nog één of meer    slapende groeiogen/-knoppen bevat, achter het actief groeiende plantendeel    van een met een kruipende wortelstok voortgroeiende orchideeën plant.  | 
  
  
    | Barbate   | 
    Baardvormig.     | 
  
  
    | Barbed | 
    Stekelig, scherp, met    weerhaken.  | 
  
  
    | Bark | 
    Schors  | 
  
  
    | Barren | 
    Steriel, onvruchtbaar, dor.  | 
  
  
    | Basipetal | 
    Ontwikkeld zich vanuit de    top.  | 
  
  
    | Basal | 
    Basis, fundamenteel.  | 
  
  
    | Bearded | 
    Met baard.  | 
  
  
    | Berry | 
    Zachte vrucht zaden    bevattend, bes.  | 
  
  
    | Biaxial | 
    Twee-assig  | 
  
  
    | Bibracteate   | 
    Bevat    twee tegenover elkaar liggende schutbladeren, waarvan de ene gewoonlijk    groter is dan de ander, zoals bij Paphiopedilum callosum en P. niveum.  | 
  
  
    | Biennial | 
    Tweejaarlijks,    tweejarig.  | 
  
  
    | Bifid  | 
    Verdeeld    in twee gelijke delen. Twee lobben of    segmenten, die gevorkt zijn.   | 
  
  
    | Bifoliate  | 
    Met    twee bladeren.   | 
  
  
    | Bigeneric | 
    Betreft    twee verschillende verwante geslachten     in de afkomst.  | 
  
  
    | Bigeneric | 
    Een hybride, die ouders    hebben uit twee aparte geslachten.   | 
  
  
    | Binary | 
    Tweetallig, tweevoudig,    dubbel.  | 
  
  
    | Bipinnate | 
    Dubbel geveerd.  | 
  
  
    | Biometric | 
    Statistische analyse van    levende organismen.   | 
  
  
    | Blade   | 
    Ontvouwde    deel van een blad of petaal.  | 
  
  
    | Blunt | 
    Stomp,    abrupt.  | 
  
  
    | Bracheate   | 
    Delen,    die in een rechte hoek staan en afwisselend zijn gerangschikt.  | 
  
  
    | Bract  | 
    Een    klein bladachtig deel onder de bloem, schutblad.   | 
  
  
    | Bracteole | 
    Een klein schutblaadje,    gewoonlijk van een bloemsteeltje.  | 
  
  
    | Brassavola  | 
    Een    orchideeën geslacht, verwant aan Laelia en Cattlea, waarmee het vaak wordt    gekruisd.  | 
  
  
    | Brassia  | 
    Een    orchideeën geslacht van de Oncidium-groep, die vaak “spinnen orchidee” wordt    genoemd door zijn smalle, staartachtige     sepalen en petalen.  | 
  
  
    | Bristly | 
    Borstelig, stekelig.  | 
  
  
    | Bud | 
    Knop, uitbotten  | 
  
  
    | Buffer | 
    Een zout of zacht zuur, die    de verandering van de pH weerstaat.  | 
  
  
    | Bulbose   | 
    Aan    de basis opgezwollen, met een knol / bol.  | 
  
  
    | Bunch | 
    Tros,    bos, groep. Vouwen.  | 
  
  
    | C | 
  
  
    | Caespitose ,    Cespitose       | 
    Groeit    in grote bossen, groepen.  | 
  
  
    | Calcarate   | 
    Met    een spoor, gespoord.  | 
  
  
    | Calceolate; Calciform  | 
    Als    een pantoffel gevormd.  | 
  
  
    | Calli  | 
    Meervoud    van callus.   | 
  
  
    | Calyx | 
    Bloemkelk.  | 
  
  
    | Callosity  | 
    Deel,    dat is verdikt en gehard of robuuster, taaier.      | 
  
  
    | Callus  | 
    Een    hard uitsteeksel, gezwel, uitwas.   | 
  
  
    | Campanulate     | 
    Klokvormig.    | 
  
  
    | Canaliculate   | 
    In    langsrichting gegroefd, of van geulen voorzien.  | 
  
  
    | Capitate   | 
    Met    een bloeiwijze in hoofdvorm  | 
  
  
    | Capitulum | 
    Hoofdje.  | 
  
  
    | Capsule   | 
    Zaadpeul  | 
  
  
    | Carinate   | 
    Kielvormig    | 
  
  
    | Carnose  | 
    Dik,    vlezig.  | 
  
  
    | Carotenoid | 
    Geel en rode pigmenten,    kleurstoffen, niet in water oplosbaar, zoals bij de herfstbladeren is te zien  | 
  
  
    | Cation | 
    Een positief geladen ion,    b.v. H+ , K+  ,    Ca++ .  | 
  
  
    | Cattleya  | 
    Een    orchideeën geslacht met opvallende, opzichtige, orchideeënbloemen uit    tropisch Amerika, vaak in corsages en bloemstukken gebruikt.  | 
  
  
    | Cauda   | 
    Staart   | 
  
  
    | Caudicle   | 
    Kleine    steel van de polliën.  | 
  
  
    | Cauline  | 
    Van    of behorende tot de steel, stengel.  | 
  
  
    | Chlorosis | 
    Verlies van chlorofyl,    vergelen van weefsel.  | 
  
  
    | Chromosome | 
    Een    staafvormig of korrelvormig deel in de cel, dat de genen bevat, de erfelijke    eigenschappen. Delen, die zichtbaar worden tijdens de celdeling en die    betrokken zijn bij de overdracht van de erfelijke kenmerken.   | 
  
  
    | Ciliate  | 
    Franje    van haren, haarachtige franje.  | 
  
  
    | Cladode | 
    Platte steel, dat als blad    fungeert.  | 
  
  
    | Clavate   | 
    Knots/knop-vormig    | 
  
  
    | Claw | 
    Smalle steelachtige    basis  van petaal of labellum, lip.  | 
  
  
    | Cleistogamous    | 
    Bevruchting    in een ongeopende bloem.  | 
  
  
    | Clinandrium    | 
    De    ruimte aan de bovenzijde van de kolom, waarin de polliniën zich bevinden.  | 
  
  
    | Clone   | 
    Planten,    verkregen door een vegetatieve vermeerdering van één plant.     | 
  
  
    | Coherent   | 
    Samen    gevoegd.  | 
  
  
    | Collenchyma | 
    Versterkt, dragend weefsel    in de stengel.       | 
  
  
    | Column | 
    Het    centrale orgaan van de bloem, dat de manlijke- (meeldraden) en de vrouwlijke-    (stamper) delen bevat, de gynostemium en gynandrium.   | 
  
  
    | Comose | 
    Harige kwastjes.   | 
  
  
    | Complicate    | 
    Deel    van het blad, dat opgevouwen is.  | 
  
  
    | Compressed     | 
    Afgeplat.    .   | 
  
  
    | Conduplicate    | 
    In    de lengte over het midden gevouwen bladeren.  | 
  
  
    | Confluent | 
    In één punt samensmeltend,    bijelkaar komend.   | 
  
  
    | Congeneric | 
    Van de zelfde genus,    geslacht.  | 
  
  
    | Congested    | 
    Sterk    samengepakt.      | 
  
  
    | Connate    | 
    Bij    orchideeën, betrekking hebbend op twee gelijke plantdelen, die samen naast    elkaar groeien.    | 
  
  
    | Connivent    | 
    Samen    komend, samen vallend.  | 
  
  
    | Conspecific  | 
    Identiek    aan,  synoniem met.  | 
  
  
    | Convolute  | 
    Opgerold,    de randen overlappend.   | 
  
  
    | Cordate    | 
    Hartvormig.  | 
  
  
    | Corm | 
    Een knolvormig weefsel, een    vergroting van een ondergronds steel om voedsel op te slaan   | 
  
  
    | Corymbose     | 
    Een    wijziging van de bloeiwijze/tros, waarbij de bloemsteel progressief korter    wordt naar de top.    | 
  
  
    | Costate   | 
    Geribbeld.  | 
  
  
    | Cotyledon    | 
    Eerste    blad van de zaailing, kiemblad.  | 
  
  
    | Crenate   | 
    Rand    gekarteld, geschulpt.  | 
  
  
    | Crenulate    | 
    Fijn    gekarteld/geschulpt.  | 
  
  
    | Crest | 
    Een    getande, gefranjerde of  gerande    verfraaiing op de lip van sommige orchideeën.           | 
  
  
    | Cristate   | 
    In    de vorm van een kam, kuif, golfkam.  | 
  
  
    | Crock | 
    Stukjes    gebroken aardewerkpot, die onderin een pot worden gelegd om de drainage te    bevorderen.  | 
  
  
    | Cross  | 
    Kruisen    van plantensoorten. Of het nageslacht van een kruising.   | 
  
  
    | Cucullate   | 
    Met    een kap, bedekt..     | 
  
  
    | Cultivar | 
    Bij    orchideeën vaak de zelfde betekenis als ‘clone’ (kloon). Een bepaalde plant    en de vegetatieve vermeerderingen ervan in de kweek, een plantkundige    variëteit  | 
  
  
    | Cuneate    | 
    Wigvormig,    geleidelijk smaller wordend naar de basis toe.  | 
  
  
    | Cupular    | 
    Komvormig  | 
  
  
    | Cymbidium  | 
    Een    populaire orchideeën geslacht van semi-aardorchideeën, die als snijbloemen in    vele delen van de wereld gekweekt worden.     | 
  
  
    | Cymbiform      | 
    Boot-    / schuitvormig.    | 
  
  
    | Cypripedium  | 
    Een    orchideeën geslacht van semi-aardorchideeën, vrouwen-schoen orchidee. Vroeger    de benaming voor de Paphiopedilum.  | 
  
  
    | Cytology   | 
    De    studie van cellen en hun vorming.    | 
  
  
    | Cytoplasm | 
    Protoplasma buiten de    celkern.   | 
  
  
    | D | 
  
  
    | Damping-Down    | 
    Wordt    door kaskwekers gedaan: nat maken van de paden, grond en wanden, zonder de    potinhoud te gieten.   | 
  
  
    | Deciduous  | 
    Bladverliezend    in een bepaald seizoen.  | 
  
  
    | Declivitous | 
    Aflopend,    glooiend.  | 
  
  
    | Decumbent | 
    Liggend,    maar aan de punt omhoog gaand.  | 
  
  
    | Decurrent    | 
    Naar    beneden verlengen, groeien.  | 
  
  
    | Decussate  | 
    Tegenover    elkaar liggende bladeren, die paarsgewijze met 90º ten opzichte van het    vorige paar bladeren gedraaid staan.   | 
  
  
    | Deflexed  | 
    Naar    de buitenzijde gekeerd of gebogen.  | 
  
  
    | Dehiscent    | 
    Het    open barsten van een rijpe zaadpeul om het zaad te verspreiden.  | 
  
  
    | Deltoid   | 
    Driehoekig,    deltavormig.  | 
  
  
    | Dendrobium  | 
    Een    groot epifytisch orchideeën geslacht van     Aziatische oorsprong met een grote verscheidenheid  in grootte en vorm van bloemen en planten.  | 
  
  
    | Dentate | 
    Getand.  | 
  
  
    | Denticulate   | 
    Bezit    kleine tandjes aan de randen. Getand.  | 
  
  
    | Dew    Point  | 
    De temperatuur, waarbij    waterdamp uit de lucht als mist,nevel of dauw neerslaat  | 
  
  
    | Dialysis  | 
    Bij    orchideeën, betrekking hebbend op twee gelijke plantdelen, die    gewoonlijk  met elkaar verbonden zijn,    maar uit elkaar raken.   Het tegendeel    van ‘connate’.  | 
  
  
    | Dichotomous     | 
    In    paren uitgroeiend.  | 
  
  
    | Dicotyledon    | 
    Dubbel    kiemblad.      | 
  
  
    | Diphyllous    | 
    Stelen    en pseudobulbs, die twee bladeren aan de top groeien.       | 
  
  
    | Diploid  | 
    heeft    alle chromosomen in tweevoud (2n). Diploïde  | 
  
  
    | Disc  | 
    Het    aanzicht of het vlakke gedeelte van de bloeiwijze. Bij orchideeën gewoonlijk    middengedeelte van de lip.  | 
  
  
    | Distichous   | 
    twee    rijen aan weerszijden van de steel.  | 
  
  
    | Diurnal   | 
    Dagelijks   | 
  
  
    | DNA  | 
    Deoxyribonucleic    acid,  desoxyribonuclëinezuur   | 
  
  
    | Dolabriform    | 
    In    de vorm van een bijl.    | 
  
  
    | Dominant  | 
    Overheersend kenmerk.  | 
  
  
    | Dorsal | 
    Behoort    bij de achterzijde, of het deel, dat van de as, het middelpunt, is    afgekeerd.      | 
  
  
    | E | 
  
  
    | Ecology   | 
    De    wetenschap, die zich bezig houd met de relatie tussen levende organismen en    hun omgeving.  | 
  
  
    | Ecotype  | 
    Een specie of een groep    species, die een onmiskenbaar verschil te zien geven ten gevolge van omgeving    verschillen en isolatie  | 
  
  
    | Edaphic  | 
    Samenhangend    met de grond.   | 
  
  
    | Elongated    | 
    Lang    in verhouding met de breedte, lang toegespitst.   | 
  
  
    | Emarginate     | 
    Heeft    een ondiepe inkeping aan het eind.    | 
  
  
    | Endemic  | 
    Wordt uitsluitend in die    omgeving gevonden.  | 
  
  
    | Endoclimate  | 
    Het klimaat in het blad    weefsel.  | 
  
  
    | Ensiform    | 
    Recht,    smal en met een hoekige punt, als een zwaard.  | 
  
  
    | Entomophilous  | 
    Bestuiving door insecten.  | 
  
  
    | Enzyme  | 
    Een eiwitachtige stof, die    katalytisch  remmend of activerend op    de reactiesnelheid van processen werkt, b.v Mg++ en Ca++    en Cl-  werken activerend,    zware metalen werken remmend. Gevoelig voor temperatuur en pH. De namen van    enzymen eindigen op ‘-ase’.  | 
  
  
    | Epiclimate  | 
    Het klimaat op het    bladoppervlakte.  | 
  
  
    | Epidermis  | 
    Het buitenste weefsel,    opperhuid.  | 
  
  
    | Epiphyll  | 
    Een plant, die epifytisch    op een blad, op mossen of op algen groeit.  | 
  
  
    | Epiphyte | 
    Een epifyt is een plant, die op een ander plant,    b.v. een boom of liaan, groeit zonder er haar voedsel direct aan te ontlenen   | 
  
  
    | Epithet   | 
    Een    bijnaam, bijvoeglijk naamwoord.   | 
  
  
    | Equitant    | 
    Bladeren,    die aan de basis over elkaar liggen.  | 
  
  
    | Evapotranspiration  | 
    Het verlies van vochtigheid    aan de lucht vanuit de grond en plantdelen.  | 
  
  
    | Exergonic  | 
    Het proces, waarbij vrije    energie wordt gemaakt en vrij komt, zoals b.v. bij de ademhaling.  | 
  
  
    | Exotic  | 
    Uitheems.  | 
  
  
    | Extrorse  | 
    Naar buiten gekeerd vanuit    de steel / as.  | 
  
  
    | F | 
  
  
    | F1   | 
    De    eerste generatie van een bepaalde kruising   | 
  
  
    | F2  | 
    De    tweede generatie van een kruising, verkregen door F1 generaties met elkaar te    kruisen.   | 
  
  
    | Facultative  | 
    Niet verplicht.  | 
  
  
    | Falcate   | 
    Sikkelvormig.     | 
  
  
    | Fasciation  | 
    Abnormale groei, gewoonlijk    zijn de stengels afgeplat en met elkaar vergroeid. Bandvorming.  | 
  
  
    | Fertilisation  | 
    a)    de bevruchting van een bloem  b) de    plant van kunstmest voorzien.  | 
  
  
    | Filament | 
    Helmdraad,    vezel.  | 
  
  
    | Filiform   | 
    Draadachtig,    draderig.   | 
  
  
    | Fimbriate    | 
    randen    voorzien van fijne haartjes of franje..     | 
  
  
    | Fir    Bark | 
    Dennenschors, in stukjes, te gebruiken als    potmedium voor het kweken van orchideeën .   | 
  
  
    | Flabellate | 
    Waaierachtig.  | 
  
  
    | Flavonoids  | 
    In water oplosbare    bloempigmenten, zoals geel, oranje en rood, gewoonlijk in het    plantencelvocht  aanwezig.  | 
  
  
    | Fluted | 
    Gegroefd,    geplooid.  | 
  
  
    | Foleaceous  | 
    Bladgelijkend    in uiterlijk en in structuur.  | 
  
  
    | Foot-Candle  | 
    De    eenheid van licht, overeenkomend met het licht van een kaars op een afstand    van 1 foot, 30,5 cm.  | 
  
  
    | Fringed | 
    Gefranjerd.  | 
  
  
    | Fruit  | 
    Dat plantendeel, dat het    zaad bevat.  | 
  
  
    | Fruitless | 
    Onvruchtbaar, steriel.  | 
  
  
    | Funicle  | 
    de bevestiging van het    vrucht beginsel.  | 
  
  
    | Funnel-shaped | 
    Trechtervormig.  | 
  
  
    | Furrowed | 
    gerimpeld,    gegroefd.  | 
  
  
    | Fusiform    | 
    Spoelvormig.  | 
  
  
    | G | 
  
  
    | Galeate   | 
    Helmvormig.  | 
  
  
    | Gametes  | 
    Manlijke of vrouwelijke    geslachtscellen.  | 
  
  
    | Generic | 
    Geslachts-,    generiek.  | 
  
  
    | Genetics    | 
    Erfelijkheid    leer, houdt zich bezig met erfelijkheid en varianten.  | 
  
  
    | Genotype | 
    Erfelijke aanleg, alle erfelijke eigenschappen.  | 
  
  
    | Genus (Pl. Genera) | 
    Een natuurlijke verzameling van aan elkaar    verwante, doch duidelijk verschillende, species, soorten.   | 
  
  
    | Germ | 
    Ziektekiem,    bacil.  | 
  
  
    | Glabrous    | 
    Glad,    onbehaard.  | 
  
  
    | Gland  | 
    Een    wratachtig uitwas, klier, gezwel.  | 
  
  
    | Glandular | 
    Klierachtig  | 
  
  
    | Glaucous  | 
    Bedekt    met een witachtige,groenige of blauwachtig waas.  | 
  
  
    | Gregarious     | 
    Groeit    in bosjes of groepjes.  | 
  
  
    | Grex  | 
    De    naam van een familie planten, die verkregen zijn door een kruising van    dezelfde twee of meer species. De naam wordt in rechte letters, met een    hoofdletter beginnend,  geschreven.    B.v. Phragmipedium Sedenii (= P. schlimii x  P. longifolium ).  | 
  
  
    | Gymnostemium        | 
     Het deel van de bloem, waar de stijl en de    meeldraden zijn samengegroeid.  | 
  
  
    | H | 
  
  
    | Habit | 
    De    karakteristieke vorm, aanzicht of groeiwijze van een plant.  | 
  
  
    | Habitat | 
    De    standplaats, waar een plant normaal groeit.  | 
  
  
    | Hastate   | 
    Spiesvormig,    in de vorm van een hellebaard.  | 
  
  
    | Hermaphrodite  | 
    Bezit    beide, mannelijke en vrouwelijke karakteristieken.  | 
  
  
    | Hispid    | 
    Bedekt    met korte, stijve haren.  | 
  
  
    | Homonym  | 
    Een,    volgens de regels van de taxonomie foute naam, omdat deze reeds voor een    ander specie uit de zelfde familie is gebruikt.    | 
  
  
    | Hybrid  | 
    Het    resultaat van een kruising tussen ouderplanten van genetisch ongelijke    soorten.  | 
  
  
    | Hybridisation  | 
    Kruisen    van planten van genetisch ongelijke afkomst.  | 
  
  
    | I | 
  
  
    | Imbricating    | 
    Dakpansgewijs.  | 
  
  
    | Indigenous | 
    Inheems,    aangeboren.  | 
  
  
    | Inflorescence | 
    Het    bloeiende deel van een plant, de bloeiwijze.  | 
  
  
    | Intergeneric | 
    Tussen    twee of meer duidelijk verschillende,    species, soorten.   | 
  
  
    | Internode    | 
    Deel    van de stengel tussen twee knooppunten of verbindingen.  | 
  
  
    | Involucre | 
    Omkranst    door schutblaadjes.  | 
  
  
    | Involute   | 
    De    zijranden van een sepaal, petaal, enz. zijn naar binnen gerold.  | 
  
  
    | Isthmus    | 
    Het    nauwe, smalle gedeelte van een bloemdeel.  | 
  
  
    | J | 
  
  
    | Joule  | 
    De Internationale Standaard    (SI) eenheid voor energie. Één  Joule    /sec= 1 watt.  | 
  
  
    | K | 
  
  
    | Keel   | 
    Een    uitstekende ribbel of midden ribbel van een vlak, kiel.   | 
  
  
    | Keiki  | 
    Het    woord voor ‘Baby’ in Hawaï, een plantje, dat ontspruit aan een, vaak bovenste,    knooppunt van een stengel van een orchidee. B.v. aan een  Phalaenopsis bloemstengel of een lange    Dendrobium bulb.  | 
  
  
    | Kinesis  | 
    Een delingsproces.    Karyokinesis is een deling vanuit de celkern. Cytokinesis is een deling    vanuit  de celplasma.   | 
  
  
    | L | 
  
  
    | Labellum | 
    De    derde, vaak sterk gewijzigde, petaal, de lip.  | 
  
  
    | Labile  | 
    Onstabiel,    labiel, vaak veroorzaakt door warmte, water, zuurstof of zuren.   | 
  
  
    | Laelia  | 
    Een    populaire orchideeën geslacht van  opvallende epifytische orchideeën uit    tropisch Amerika, die gerelateerd zijn aan en vaak gekruist worden met,    Cattleya’s.                 | 
  
  
    | Lamellate  | 
    Samengesteld uit dunne    plaatjes of schalen.  | 
  
  
    | Lamina     | 
    Het    vlakke, uitstekende deel van een bloemdeel of blad.  | 
  
  
    | Lanceolate    | 
    Lanspuntvormig,    op zijn breedst in het midden.   | 
  
  
    | Larva (p1. Larvae)  | 
    Jeugdstadium    van een insect, rupsen, larven,en maden.   | 
  
  
    | Lateral   | 
    De    zijkant, zijdelings. Bij orchideeën zijn dat vaak de laagste tepalen, onder    de sepalen en aan weerszijden van de lip.  | 
  
  
    | Lead    | 
    Bij    epifyten een nieuwgroei; gedeeltelijk gerijpt, dat een nieuwe pseudobuld zal    worden.    | 
  
  
    | Leaf axil | 
    Blad oksel.  | 
  
  
    | Leaf Trace | 
    Een band van vaatweefsel ,    dat een uitbreiding vormt van het primaire vaatweefsel van een stengel, steel    of blad  | 
  
  
    | Ligular | 
    Tongvormig,    bandvormig.  | 
  
  
    | Linguiform | 
    Tongvormig  | 
  
  
    | Linkage  | 
    De voorkeur van sommige    genen, die bij de zelfde chromosoom zitten, om bij elkaar te blijven.  | 
  
  
    | Linnear    | 
    Smal,    met evenwijdige zijkanten.  | 
  
  
    | Lip | 
    De labellum, een veranderde petaal van een    orchideeënbloem, die zich duidelijk onderscheidt van de twee andere petalen.           | 
  
  
    | Lipid  | 
    Een substantie, die    oplosbaar is  in organische    oplosmiddelen, b.v. ether, maar onoplosbaar is in water. Vaak een ester van    een combinatie van een alcohol en een of meer vetzuren.      .  | 
  
  
    | Lithophyte  | 
    Op steen of rots groeiende plant   | 
  
  
    | Lobate | 
    Gelobd.  | 
  
  
    | Lobe   | 
    Een    afgerond uitsteeksel van een deel van het blad of ander weefsel   | 
  
  
    | Locule  | 
    Een holte ontstaan door    deling , in het bijzonder in het vruchtbeginsel.  | 
  
  
    | Locus  | 
    Plaats van een gen op de    chromosoom.  | 
  
  
    | M | 
  
  
    | Maculate    | 
    Gevlekt.   | 
  
  
    | Median    | 
    De    middennerf van een symmetrisch blad.’  | 
  
  
    | Meiosis  | 
    Halvering van het aantal    chromosomen,  b.v. bij de vorming van    gameten, geslachtscellen.  | 
  
  
    | Mentum  | 
    Een    uitsteeksel, dat gevormd wordt aan de basis van de laterale sepalen en het    centrale orgaan van de bloem, dat de manlijke- (meeldraden) en de vrouwlijke-    (stamper) delen bevat.   | 
  
  
    | Mericlone  | 
    Een    plant, die ontstaan is in het laboratorium door het delen van weefsel, dat    het vermogen heeft zich te verder te delen.   | 
  
  
    | Meristematic  | 
    Celweefsel,    dat de mogelijkheid heeft verder te groeien, zoals in b.v. wortelpunten enz.  | 
  
  
    | Mesophyll  | 
    Een sponsachtige cellaag in    het blad, grenzend aan het oppervlak van de onderzijde van het blad en onder    het palissadeparenchym (-weefsel).   | 
  
  
    | Mesophyte  | 
    Planten uit het gematigde    klimaat, die aangepast zijn  aan de    temperatuur en vochtigheid verschillen.  | 
  
  
    | Microclimate  | 
    De lokale atmosferische    condities, die een beperkte groep planten beïnvloeden.  | 
  
  
    | Micropyle     | 
    Kleine    opening b.v. de opening in de zaadknop, waardoor het stuifmeel naar binnen    dringt.  | 
  
  
    | Miltonia  | 
    Een    epifytisch orchideeën geslacht  uit    tropisch Amerika, verwant aan de Oncidiums. 
      Wordt    ook wel de ‘viooltjes’ orchidee genoemd.  | 
  
  
    | Mitosis  | 
    Normale proces van    kerndeling / celdeling, waarbij alle delen evenveel chromosomen bevat als de    originele kern / cel.           | 
  
  
    | Molal/Molar  | 
    Een oplossing, dat één    grammolecule (of een veelvoud daarvan) van een opgeloste stof bevat, in water    en totaal 1 liter in volume vormt  | 
  
  
    | Mole   | 
    Een    grammolecule, de internationale eenheid (SI), van een stof, de som van de    atoom gewichten van de alle atomen in die molecuul   | 
  
  
    | Monandrous       | 
    Met    één meeldraad.     | 
  
  
    | Monocotyledon     | 
    Enkel    zaadlobbig, met een enkel kiemblad.  | 
  
  
    | Monoecious     | 
    Eenhuizig,    op de zelfde plant, maar in verschillende bloemen, mannelijke en vrouwlijke    bloemen. Meeldraden en stampers in verschillende bloemen.  | 
  
  
    | Monophyllous     | 
    Pseudobulben    en stengels, die slechts één blad op de top dragen. Enkel bladig.  | 
  
  
    | Monopodial  | 
    Groeit    uitsluitend vanuit één eindtop.           | 
  
  
    | Monotrophic | 
    Dierlijke    bestuivers, hoofdzakelijk solitaire bijen, die slechts de bloemen van één    enkele bloemensoort bezoeken en zowel honing als stuifmeel verzamelen.  | 
  
  
    | Monotypic  | 
    Een    geslacht, dat uit slechts één specie bestaat.  | 
  
  
    | Morphology     | 
    Vormleer    van dieren en planten en de verschillende invloeden, die er op inwerken.   | 
  
  
    | Montane | 
    Behoort bij bergen  | 
  
  
    | Mucro  | 
    Een korte, harde doch    flexibel punt van een blad.       | 
  
  
    | Multigeneric    | 
    Omvat    meerdere geslachten.   | 
  
  
    | Mutation | 
    Een    wijziging in het genetische systeem van een cel, waardoor een variant ontstaat    (mutant)      | 
  
  
    | Mycelium  | 
    Het vegetatieve deel van    een schimmel, bestaande uit draadachtige vezels (hyfen).   | 
  
  
    | Mycorrhiza  | 
    Een    relatie tussen plantwortels en schimmels, die beide tot voordeel strekt door    de uitwisseling en opname van verschillende voedingsstoffen  | 
  
  
    | N | 
  
  
    | NADP  | 
    Nicotinamide    adenine dinucleotide phosphate.  Werken    als coënzymen, enzymen, die waterstof aan hun omgeving onttrekken en dat weer    doorgeven aan andere substraten.   | 
  
  
    | Necrophytic  | 
    Planten zonder bladgroen,    die van dode plantresten leven.   | 
  
  
    | Necrotic  | 
    Dood weefsel.  | 
  
  
    | Nectary,    nectargland  | 
    Honing, nectar,    afscheidende klieren in bloemen of op de stengels.  | 
  
  
    | Node  | 
    Een    knoop of knoest, waaruit een blad of schutblad uit ontspruit.      | 
  
  
    | Nodule   | 
    Een    knoop of knobbel in de stengel.      | 
  
  
    | Nomenclature     | 
    Naamgeving      | 
  
  
    | Non  Resupinate  | 
    Een    bloem, die niet ondersteboven groeit, b.v. met de labellum boven de    stempelkolom.      | 
  
  
    | Nucellus | 
    Zaadkern  | 
  
  
    | Nucleolus  | 
    Lichaampjes in de celkern,    die hoogwaardige eiwitten en RNA bevatten          | 
  
  
    | Nucleus  | 
    Een celkern, DNA bevattend,    omgeven door een dubbele membraan met   | 
  
  
    | O | 
  
  
    | Obcordate    | 
    Smal    aan de basis, eindigend met twee ronde lobben.   | 
  
  
    | Oblanceolate    | 
    Het    blad is tussen het midden en de punt breder.   | 
  
  
    | Obligate  | 
    Beperkt tot een bepaalde    conditie, voeding of manier  | 
  
  
    | Oblong   | 
    Rechthoekig,    langwerpig, enkele malen langer dan breed.        | 
  
  
    | Obtuse | 
    Stomp  | 
  
  
    | Odontoglossum  | 
    Een    geslacht van tropisch Amerikaanse orchideeën, verwant aan de Oncidium  | 
  
  
    | Ohm  | 
    Eenheid    van elektrische weerstand.   | 
  
  
    | Ombilic | 
    Navel  | 
  
  
    | Oncidium | 
    Een    groot geslacht van orchideeën, dat wijdverspreid groeit op de Amerikaanse    continent, van Florida tot in    Brazilië.                   | 
  
  
    | Ontogeny  | 
    De ontwikkelingscyclus van    een organisme.  | 
  
  
    | Orbicular    | 
    Bolvormig  | 
  
  
    | Orchidaceae  | 
    De    orchideeën familie.  | 
  
  
    | Order  | 
    Op    het niveau boven de familie, maar onder de klasse.   | 
  
  
    | Organelle  | 
    Een lichaam in een cel, dat    meer of minder onafhankelijk werkt, zoals b.v een chloroplast.              | 
  
  
    | Organic    Acid  | 
    Een    organische zuurverbinding, dat een carboxyl-groep bevat (COOH).   | 
  
  
    | Orographic    | 
    De    werking, invloed en karakteristiek van het gebergte.   | 
  
  
    | Osmosis  | 
    De diffusie van    watermoleculen door een semi-permeabele membraan en waarbij de andere in het    water opgeloste stoffen grotendeels achter blijven.      | 
  
  
    | Osmunda/Osmundine  | 
    De    gesneden vezelige wortels van de Osmunda-varen, die als groeimedium voor    orchideeën wordt gebruikt.   | 
  
  
    | Ovary  | 
    Het    deel van de bloem, dat zich tot de zaadpeul ontwikkelt, vruchtbeginsel.  | 
  
  
    | Ovate   | 
    Met    een eivormig omtrek. Eirond, ovaal.  | 
  
  
    | Ovoid   | 
    Driedimensionaal    eivormig.        | 
  
  
    | Ovule   | 
    De    eicel, zaadknop.             | 
  
  
    | P | 
  
  
    | Palmate | 
    Handvormig,    met vingers.  | 
  
  
    | Panduri Form   | 
    Vioolvormig  | 
  
  
    | Panicle | 
    Een    vertakte bloeistengel. Pluim.            | 
  
  
    | Paphiopedilum  | 
    Een    populair orchideeën geslacht uit Azië, vrouwenschoen-orchidee,    slipper-orchidee.       | 
  
  
    | Papillioaceous | 
    Vlindervormig.  | 
  
  
    | Parasite  | 
    Een    organisme, dat op een ander organisme leeft en daar haar voedsel aan    onttrekt.      | 
  
  
    | Parenchyma  | 
    Weefsel,    dat de basisstructuur van de plant vormt, gewoonlijk dunwandige, levende    cellen          | 
  
  
    | Parthenogenesis    | 
    A-sexuele    voortplanting, reproductie zonder seks.         | 
  
  
    | Passage    Cell  | 
    Cel in de wortel, die de    water en voedingsstroom verzorgd  | 
  
  
    | Pathology   | 
    Leer    van de oorzaken en genezing van ziekten.  | 
  
  
    | Pectinate  | 
    Als    de tanden van een kam.  | 
  
  
    | Pedicel  | 
    De    steel van een bloem, de zijtak van een bloemsteel, tros of pluim.  | 
  
  
    | Peduncle  | 
    De onvertakte bloemsteel    onder de bloem, de hoofdstengel van een samengestelde vertakte bloeiwijze  | 
  
  
    | Peloria,    peloric  | 
    Een    abnormale groeiwijze van een bloem, afwijkend van de normale vorm.    | 
  
  
    | Pendulous    | 
    Hangend.  | 
  
  
    | Perfoliate | 
    Een    schutblad, dat aan de basis geheel stengelomvattend is.   | 
  
  
    | Perianth   | 
     De bloemdelen, die de seksuele organen    omsluiten, sepalen en petalen.         | 
  
  
    | Pericarp  | 
    Vruchtwand,    die de zaden omsluit.   | 
  
  
    | Petaloid  | 
    Op    een petaal, een bloemblad, gelijkend.  | 
  
  
    | Petals  | 
    De    twee binnenste bloembladen van een orchideeënbloem, waarvan de derde de lip    vormt.           | 
  
  
    | Petiolate  | 
    Bladeren,    die een steeltje hebben.  | 
  
  
    | Petiole  | 
    Het    steeltje van een blad.  | 
  
  
    | Phalaenopsis  | 
    Een    opvallend monopodiaal groeiend orchideeëngeslacht  uit tropisch Azië, vaak de    ‘vlinderorchidee’ genoemd.         | 
  
  
    | Phenetic  | 
    Een    relatie, gebaseerd op waargenomen overeenkomsten.   | 
  
  
    | Phenotypes  | 
    Planten,    die gelijke waargenomen kenmerken bezitten, gewoonlijk onder invloed van het    milieu op de erfelijke aanleg   | 
  
  
    | Photon  | 
    Een bepaalde hoeveelheid    zichtbaar licht (foton).      | 
  
  
    | Pinnate | 
    Vleugelvormig,    geveerd, veervormig vertakt.  | 
  
  
    | Pisti, Pistil | 
    Stamper    van een bloem, complete zaaddragende orgaan.               | 
  
  
    | Pleurothallid  | 
    Orchideeëngeslacht    behorende tot de onderfamilie van de pleurothallidina.   | 
  
  
    | Plicate  | 
    In de lengte gevouwen als    een gesloten waaier.  | 
  
  
    | Pod  | 
    De    peulvrucht van een orchidee, die reeds zaad kan bevatten.          | 
  
  
    | Pollen  | 
    Het    stuifmeel, door de helmknop gemaakt.   | 
  
  
    | Pollinarium  | 
    Stuifmeelklomp,    steel en kleefvoetje, datgene, dat door de bestuiver wordt meegenomen.                  | 
  
  
    | Pollination  | 
    Het    plaatsen van de stuifmeel op de stempel.          | 
  
  
    | Pollinium    (Pl. Pollinia) | 
    De    stuifmeelkorrels in de helmknop, door een wasachtige massa bijeen gehouden.  | 
  
  
    | Polyploid | 
    Geeft aan, dat de plant één of meer extra sets    chromosomen bezit behalve de normale tweevoudige, b.v. 3n, 4n, 5n enz   | 
  
  
    | Posterior   | 
    Aan    de achterzijde.  | 
  
  
    | Primordia    | 
    Heeft    betrekking op weefsel in de rudimentaire fase, het allereerst gevormd in de    groei.                 | 
  
  
    | Procumbent | 
    Liggend, op de grond    liggend.  | 
  
  
    | Protoplasm  | 
    Cytoplasma, de levende    celinhoud, waaraan het leven is gebonden.            | 
  
  
    | Pseudobulb | 
    Het verdikte gedeelte van de stengel, dat bij veel    orchideeën de voorraad bevat van water en voedingsstoffen.   | 
  
  
    | Pubescent   | 
    Harig,    met zacht haar bedekt.  | 
  
  
    | Pure    Colour  | 
    In    Australië wordt hiermee een albino Cymbidium bedoeld.  | 
  
  
    | Pure    Line  | 
    De    nakomeling van een enkele zelfbevruchte plant met alle ‘alleles’ homozygoten    (die gelijke vormen van bepaalde genen bevatten).   | 
  
  
    | Pyriform   | 
    Peervormig.  | 
  
  
    | Q | 
  
  
    | Quadrangular | 
    Ruitvormig.  | 
  
  
    | Quantum  | 
    Algemene    term voor een bepaalde hoeveelheid van een ondeelbare eenheid.             | 
  
  
    | R | 
  
  
    | Raceme     | 
    Bloeiwijze,    waarbij de bloemen op steeltjes om een as zijn geplaatst, bloemenkrans.   | 
  
  
    | Rachis   | 
    De as van de bloeiwijze,    die de enkele bloemen of bloemen in groepen bevat.  | 
  
  
    | Raphide  | 
    Naaldachtige    calcium oxalaat kristallen, die in cellen, gewoonlijk van orchideeën,    voorkomen.               | 
  
  
    | Recessive  | 
    De erfelijke eigenschap,    die alleen kan optreden, wanneer die eigenschap van beide ouders hetzelfde    gen heeft mee gekregen  | 
  
  
    | Reclinate   | 
    Achterover gebogen..  | 
  
  
    | Recurved    | 
    Terug    gebogen.  | 
  
  
    | Reflexed  | 
    Plotseling    gebogen, neerwaarts of achterover.                 | 
  
  
    | Reniform    | 
    Niervormig.  | 
  
  
    | Resupinated  | 
    Omgekeerd    gedraaid, lijkt onderste boven.  | 
  
  
    | Reticulate,    retiform | 
    Netvormig  | 
  
  
    | Revolute   | 
    Achterom    gedraaid onder het blad.   | 
  
  
    | Rhizome  | 
    De    verbindende stengel tussen de pseudobulben, waaruit de wortels groeien.              | 
  
  
    | Ribosomes  | 
    Celdeeltjes, die mRNA tot    een bepaalde eiwit verbinden.   | 
  
  
    | Rind | 
    Schors, schil, korst.  | 
  
  
    | RNA   | 
    Ribonucleïnezuur.    | 
  
  
    | Rostellum  | 
    Een slank gedeelte van de    bovenste rand van de stempel.               | 
  
  
    | Rostrum | 
    Snaveltje, bek.  | 
  
  
    | Ruderal   | 
    Groeiend op overtollige    gronden, zoals afvalstortingen, braakliggende gronden in de buurt van    menselijke nederzettingen, enz. Vaak eenjarige.                | 
  
  
    | Rugose  | 
    Met een gerimpeld    oppervlak.  | 
  
  
    | Runner | 
    Uitloper,    slingerplant.  | 
  
  
    | Rupicolous  | 
    Groeit    op rotsen of tussen stenen.   | 
  
  
    | S | 
  
  
    | Saccate    , Sac  | 
    Heeft    een holle, zakvormige verdieping, holte.              | 
  
  
    | Saggitate,    saggital  | 
    pijlpuntvormig.   | 
  
  
    | Saprophyte  | 
    Een organisme, dat van dood    organisch materiaal leeft.            | 
  
  
    | Scabrous  | 
    Een ruwaanvoelend    oppervlak, door de aanwezigheid van kleine knobbeltjes.           | 
  
  
    | Scandent    | 
    Klimt    door aanhechting aan objecten in de buurt.  | 
  
  
    | Scale | 
    Schildluis, aanslag,    schaal.  | 
  
  
    | Scaled | 
    Geschubd, geschilferd,    geschrapt, gepeld.  | 
  
  
    | Scalopped | 
    Uitgeschulpt  | 
  
  
    | Scape  | 
    Een bloemsteel, die direct    uit de basis van de pseudobuld omhoog groeit met één of meerdere bloemen.  | 
  
  
    | Scarious   | 
    Droog    en als een vlies.        | 
  
  
    | Sciophyte  | 
    Een plant, die geheel aan    een schaduwplaats is aangepast.  | 
  
  
    | Sectile  | 
    In delen gesneden,    verdeeld.  | 
  
  
    | Seedling  | 
    Een    jonge plant uit zaad verkregen en die eigenlijk nog voor het eerst moet    bloeien.               | 
  
  
    | Sepals  | 
    De    drie buitenste bloembladen, de enige bloembladen, die aan een ongeopende    bloemknop  aan de buitenzijde te zien    zijn.        | 
  
  
    | Septate   | 
    Verdeeld door een    scheidingswand.  | 
  
  
    | Septum | 
    Tussenschot  | 
  
  
    | Sericeous  | 
    Zijdeachtig.  | 
  
  
    | Serrate   | 
    Als    de tanden van een zaag, zaagvormig.  | 
  
  
    | Sessile   | 
    Zonder stengel, bij    bloemen: zonder bloemsteeltje. Zittend.         | 
  
  
    | Setose   | 
    Bedekt met borstelachtige    haren.  | 
  
  
    | Shaggy | 
    Ruwharig,    ruig, borstelig.  | 
  
  
    | Sheath  | 
    Een    aangepast blad, dat nieuwe uitlopers en bloemknoppen ter bescherming omsluit,    bloem- of bladschede.            | 
  
  
    | Shoot | 
    Uitloper, scheut  | 
  
  
    | Sigmoid   | 
    S-vormig.          | 
  
  
    | Silky | 
    Zijdeachtig,    glad  | 
  
  
    | Sinuate   | 
    Afwisselend    gebogen en uitgehold, sinusvormig. Gelobd.  | 
  
  
    | Sinus   | 
    Een holte of spleet.   | 
  
  
    | Solute   | 
    Een oplossing.          | 
  
  
    | Somatic   | 
    Lichamelijk, een  lichaamscel in tegenstelling met een    reproductieve cel.     | 
  
  
    | Spathe | 
    Bloeischede,    bloemschede  | 
  
  
    | Spatulate   | 
    Lepelvormig,    smal aan de basis en breder en afgerond aan de top, spatelvormig.               | 
  
  
    | Species    (Sing. & Pl.)  | 
    Een    soort. Een groep planten, met dezelfde uitgesproken verschillende kenmerken    ten opzichte van andere groepen en die geen vermenging met die andere soorten    toelaat. Een onderverdeling van een geslacht. De basis eenheid van de    biologische classificatie  | 
  
  
    | Spermatophyte      | 
    Een    zaadvormende plant.   | 
  
  
    | Spike   | 
    Stengel,    steel, bloemsteel, aar.  | 
  
  
    | Spindle | 
    Spil,    as, spoel, klos  | 
  
  
    | Spinous, spiny | 
    gedoornd,    doornig, gestekeld.  | 
  
  
    | Spotted | 
    Gespikkeld,    gevlekt.  | 
  
  
    | Spreading | 
    Afstaand,    uitgespreid, uitstrekking.  | 
  
  
    | Sprig, twig | 
    Takje,    twijgje.  | 
  
  
    | Spur   | 
    Een    spoor, een slanke, holle, buisvormig aanhangsel, vergroeiing van sepaal of    petaal, gewoonlijk nectar bevattend.                  | 
  
  
    | Stalk | 
    Stengel,    steel, schacht.  | 
  
  
    | Stamen   | 
    Meeldraden.    Het tweedelige manlijke orgaan van een bloem bevattende de meeldraden met het    stuifmeel en de steel met helmknop.                  | 
  
  
    | Staminode | 
    Een    onvruchtbare steriele meeldraad zonder helmknop.   | 
  
  
    | Stele   | 
    De centrale cilinder van    een wortel gestel.  | 
  
  
    | Stellate, stelliform  | 
    Stervormig.  | 
  
  
    | Stigma  | 
    Het    bloemdeel, dat ontvankelijk is voor het stuifmeel, bij orchideeën gewoonlijk    de kleverige holte aan de onderzijde van de kolom.                     | 
  
  
    | Stipes    | 
    Steel.  | 
  
  
    | Stipule   | 
    Een    steunblaadje.  | 
  
  
    | Straggling | 
    Verspreid,    afgedwaald.  | 
  
  
    | Striate | 
    Een    oppervlak met in de lengterichting lijnen, groeven of ribbels   | 
  
  
    | Style  | 
    de steel van de stempel van    een bloem.          | 
  
  
    | Subgenus     | 
    Een    taxonomische verdeling van een groot planten geslacht. 1- zie    beneden               | 
  
  
    | Substrate  | 
    Het    materiaal, waarin of waarop een orchidee groeit, b.v. potmateriaal.         | 
  
  
    | Subtribe | 
    Één    deel van de natuurlijke verdeling, waarin grote planten families meestal zijn    verdeeld. 1- zie beneden                                | 
  
  
    | Subulate    | 
    Priemvormig,    cilindrisch.       | 
  
  
    | Surfactant  | 
    Een oppervlakte ontspanner,    een chemicalie, die de oppervlaktespanning van water verlaagd, waardoor een    betere spreiding van het water ontstaat, b.v. zeep o.a.  | 
  
  
    | Symbiosis  | 
    Het    samenleven van verschillende organismen ten gunste van beide.                | 
  
  
    | Sympatric  | 
    Een verdeling van planten    in het zelfde gebied, of in overlappende gebieden.       | 
  
  
    | Sympodial | 
    Een groeivorm, waarbij iedere nieuwe scheut    ontstaat uit de stengel, rhizome, die is ontsproten aan de vorige scheut,    pseudobulb, en die weer een zelfstandig compleet groeideel vormt.                     | 
  
  
    | Synanthous  | 
    Bloei    met de nieuwe groeischeut.                  | 
  
  
    | Synonym  | 
    Een afgekeurde naam voor    een specie ten gunste van een eerder     gegeven naam.  | 
  
  
    | Systemic  | 
    Een    chemische stof, die opgenomen en getransporteerd  kan worden door het plantweefsel.          | 
  
  
    | T | 
  
  
    | Tactile  | 
    Gevoelig voor    aanraking.        | 
  
  
    | Tapetum  | 
    Een voedingslaag in    sporenweefsel.             | 
  
  
    | Taxon  | 
    Een systematische eenheid    zoals genus, familie, orde klasse enz.                      | 
  
  
    | Taxonomist  | 
    Een    wetenschapper, die zich bezig houdt met de classificatie en benoemen van    planten.              | 
  
  
    | Taxonomy     | 
    De    leer van de classificatie van planten en dieren.            | 
  
  
    | Tepal  | 
    Sepaal    of petaal   | 
  
  
    | Teratology  | 
    De studie van    abnormale  groeiontwikkeling,    misvormingen.        | 
  
  
    | Terete    | 
    Cilindrisch.   | 
  
  
    | Ternate,    ternary | 
    Drietallig,    driedelig, drievoudig.  | 
  
  
    | Terrestrial  | 
    Groeit    in of op de grond.  | 
  
  
    | Tessellated   | 
    Heeft    een mozaïek patroon; geruit of gemarmerd.  | 
  
  
    | Testa   | 
    Heeft een harde    zaadmantel.           | 
  
  
    | Tetrad  | 
    Een groep van 4, viertal.  | 
  
  
    | Tetraploid  | 
    Heeft    vier sets chromosomen..  | 
  
  
    | Thallus  | 
    Meercellig plantenlichaam,    zonder onderscheid van een bepaald weefsel, zoals blad, steel , wortel    enz.             | 
  
  
    | Thermophilic  | 
    Verdraagt, weerstaat hoge    temperaturen.        | 
  
  
    | Thorn | 
    Doorn, stekel.  | 
  
  
    | Throat | 
    Keel, ingang, monding.  | 
  
  
    | Tissue  | 
    Een verzameling cellen    afkomstig van dezelfde oorsprong.  | 
  
  
    | Tissue    Culture  | 
    Celweefsels    kweken in een steriele voedingsbodem om hele planten te verkrijgen.                 | 
  
  
    | Tomentose     | 
    Bedekt    met een verwarde massa haren, viltachtig.             | 
  
  
    | Tonoplast  | 
    Het semi-permeabele vlies,    membraan, om de celvocht bevattende vacuole.               | 
  
  
    | Torose  | 
    Knobbelig, weefsel    zwelling.  | 
  
  
    | Torus | 
    Ring,    uitsteeksel  | 
  
  
    | Trailing | 
    Kruipend.  | 
  
  
    | Transpiration  | 
    Verlies    van waterdamp uit blad en plant.           | 
  
  
    | Trapeziform     | 
    Trapeziumvormig.        | 
  
  
    | Tree    Fern | 
    Boom    varen, een tropische varensoort van de familie cyatheaceae, waarvan de stam    wordt gebruikt om opbindplankjes uit te zagen of versnipperd om als    potmateriaal  te gebruiken            . Een ruwe harde vezel. Op de    Hawaï eil. bekend als ‘hapuu’.                | 
  
  
    | Tribe   | 
    Een    geslacht, één of meer soorten bevattende. 1- zie beneden                             | 
  
  
    | Trichome  | 
    Een haar op blad,enkel- of    meercellig.           | 
  
  
    | Tridentate    | 
    Eindigend    met drie tanden.         | 
  
  
    | Trigonal,    triangular  | 
    Driehoekig..    | 
  
  
    | Triploid  | 
    Bezit    drie sets chromosomen.  | 
  
  
    | Triquetral   | 
    Driekantig.    | 
  
  
    | Tropism  | 
    De neiging van een    organisme om te reageren op omgevinginvloeden. Phototropic= reageert op    lichtinvloeden, enz.               | 
  
  
    | Truncate    | 
    Opeens    afgebroken.    | 
  
  
    | Tuber | 
    Knol  | 
  
  
    | Tuberous     | 
    Een    ondergrondse verbindende stengel tussen de pseudobulben, waaruit de wortels    groeien.         | 
  
  
    | Twig | 
    Twijgje,    takje  | 
  
  
    | Twining | 
    Kronkelend,    windend.  | 
  
  
    | U | 
  
  
    | Umbel    | 
    Bloeiwijze    als scherm, bloemen waarvan de bloemstengeltjes allen vanuit hetzelfde    centrale punt uit groeien.          | 
  
  
    | Undulated | 
    Gegolfd  | 
  
  
    | Unguiculate    | 
    Het    bloemblad aan de basis vernauwd tot een korte doorn of haak.              | 
  
  
    | Unifoliate | 
    Slechts    een enkel blad bezittend.    | 
  
  
    | V  | 
  
  
    | Vacuole  | 
    Een door een membraam    omsloten blaas met celvocht, waarin vele stoffen zijn opgelost, in een    plantencel.                 | 
  
  
    | Vanda  | 
    Een    orchideeënfamilie met monopodiale groei uit de Aziatische tropen.           | 
  
  
    | Variety    (Var.)  | 
    Een    in het wild groeiende specie, die een afwijkende vorm vertoond t.o.v. de    normale planten. Dit kan veroorzaakt zijn door veranderde omstandigheden of    erfelijk verschillende aanleg. De benaming van de variëteit wordt gegeven    door een taxonomist en wordt cursief geschreven achter de normale specienaam.    1- zie beneden                                 | 
  
  
    | Vector   | 
    Een    ziekte overbrenger. Vaak een insect.        | 
  
  
    | Vegetative    Propagation | 
    Vermeerdering    door plantdeling of weefselkweek in plaats van door zaaien.           | 
  
  
    | Vein | 
    Nerf.  | 
  
  
    | Velamen | 
    De    dikke, uit sponsachtige dode cellen bestaande laag aan de buitenzijde van de    wortels van epifytische orchideeën.         | 
  
  
    | Velvet | 
    Fluweel  | 
  
  
    | Venation | 
    Nervatuur.  | 
  
  
    | Ventral  | 
    Voorafgaande,    voorste, eerste, oudere.                  | 
  
  
    | Vernation  | 
    Verwijst naar de bladeren    en de wijze waarop zij in de knop zijn gerangschikt.              | 
  
  
    | Vestigial   | 
    Overblijvend    of  overlevend in een gedegenereerde,    kwijnende of slechte staat.             | 
  
  
    | Vexillum | 
    Vlag,    banier.  | 
  
  
    | Villous | 
    Ruwharig  | 
  
  
    | Virus  | 
    Een    submicroscopische verwekker van besmettelijke ziekten zonder eigen    stofwisseling en die zich slechts in een levende cel kunnen    vermeerderen.             | 
  
  
    | Viscid;    Viscous   | 
    Kleverig,    taai, viskeus.    | 
  
  
    | Viscidium  | 
    Deel van de stempel    bevestigd aan de stuifmeelklomp, gewoonlijk kleverig.          | 
  
  
    | W | 
  
  
    | Watt  | 
    De internationale (SI)    eenheid van vermogen.  | 
  
  
    | Wedge | 
    Wig, (to -)vastklemmen  | 
  
  
    | Wetting Agent  | 
    Een oppervlakte ontspanner,    een chemicalie, die de oppervlakte spanning van water verlaagd, waardoor een    betere spreiding van het water ontstaat, b.v. zeep o.a.  | 
  
  
    | Whorl    | 
    Krans,    van drie of meer bladeren of bloemen rond een middelpunt.                 | 
  
  
    | X | 
  
  
    | Xanthophyll  | 
    Gele kleurstof, één van de    vier kleurstoffen, aanwezig in de chlorofylkorrels van het blad.          | 
  
  
    | Xaxim | 
    Een    zachte boomvaren vezel, vaak gebruikt als potmateriaal voor orchideeën in    Brazilië.            | 
  
  
    | Xeric | 
    Zeer    droog, (klimaat)  | 
  
  
    | Xerophyte | 
    Een    plant, aangepast aan droge groei omstandigheden, kan met zeer weinig vocht    volstaan.   | 
  
  
    | Z | 
  
  
    | Zygomorphic      | 
    Symmetrisch    in een enkel vlak, slechts te verdelen in twee gelijke delen.             |